Ook over de Katharen verzorgde Teleac een uitzending.
Ook over de Katharen verzorgde Teleac een uitzending.
(1) Het Paliwoord iddhi [meervoud: iddhî] heeft dezelf-
de betekenis als het Sanskriet siddhi, en verwijst naar de
paranormale vermogens, de abnormale krachten in de
mens. Er zijn twee soorten siddhi’s. De ene groep omvat de
lagere, grove, psychische en mentale energieën; de andere
vereist de hoogste training van spirituele vermogens. In
Írîmad-Bhagavatam zegt Krishña: ‘De yogî die zich bezig-
houdt met de beoefening van yoga, die zijn zintuigen
beteugelt en zijn denken op mij (Krishña) heeft geconcen-
treerd, kan over alle siddhi’s beschikken.’
2) De ‘geluidloze stem’, of de ‘stem van de stilte’.
Letterlijk zou dit misschien de ‘stem in het spirituele geluid ’
moeten zijn, want het Sanskriet nåda is het equivalent van
de Senzar-term.
Dhårañå is de intense en volmaakte concentratie
van het denken op een of ander innerlijk onderwerp, waar-
bij alles wat tot het uiterlijke heelal of de wereld van de
zintuigen behoort, volkomen wordt losgelaten.
(4) De ‘grote meester’ is een uitdrukking die door
lanoes of chela’s wordt gebruikt om het ‘hoger zelf’ aan te
duiden. Ze betekent hetzelfde als Avalokiteßvara en ook als
Ådi-Boeddha bij de boeddhistische occultisten, als ÅTMAN
of het ‘zelf ’ (het hoger zelf ) bij de brahmanen, en CHRISTOS
bij de oude gnostici.
(5) Ziel wordt hier voor het menselijk ego of manas
gebruikt, voor dat wat in onze occulte zevenvoudige in-
deling de ‘menselijke ziel’ (zie De geheime leer) wordt
genoemd, in tegenstelling tot de spirituele ziel en de dier-
lijke ziel.
(6) Mahåmåyå, de ‘grote illusie’, het objectief waar-
neembare heelal.
(7) Sakkåyadi††hi, ‘misleiding’ van de persoonlijkheid.
(8) Attavåda, de ketterij van het geloof in de ziel, of
beter gezegd het geloof dat de ziel of het zelf gescheiden is
van het ene universele oneindige ZELF.
(9) Een tattvaj∫ånî is iemand die de beginselen in de
natuur en in de mens ‘kent’ of kan onderscheiden. Een
åtmaj∫ånî is iemand die ÅTMAN of het universele ENE ZELF
kent.
(10) Kalahansa, de ‘vogel’ of zwaan (zie noot 12). De
Nådabindu Upanishad (Rig-Veda) door de Theosophical
Society van Kumbakonam [in het Engels] vertaald, zegt:
‘De lettergreep A wordt als zijn rechtervleugel (van de
vogel, hansa), de U als zijn linker, de M als zijn staart, en de
ardhamåtrå (de helft van een korte lettergreep) als zijn
hoofd beschouwd.’
(11) Het woord eeuwigheid heeft in het Oosten een
heel andere betekenis dan bij ons. Het slaat gewoonlijk op
de 100 jaren of ‘eeuw’ van Brahmå, de duur van een mahå-
kalpa, of een tijdperk van 311.040.000.000.000 jaar.
(12) Dezelfde Nådabindu zegt: ‘Een yogî die de hansa
bestijgt (die aldus over Auμ contempleert), wordt niet
getroffen door karma of door tientallen miljoenen zonden.’
(13) Geef het leven van de fysieke persoonlijkheid op als
u in de geest wilt leven.
(14) De drie bewustzijnstoestanden, namelijk jågrat, de
waaktoestand; svapna, de droomtoestand; en sushupti, die
van de diepe slaap. Deze drie yogî-toestanden leiden tot de
vierde, of
(15) De turîya, die boven de droomloze toestand staaten alle andere overtreft; een staat van hoog spiritueel
bewustzijn.
16) Sommige oosterse mystici stellen zich zeven
gebieden van zijn voor, de zeven spirituele loka’s of werel-
den binnen het lichaam van Kalahansa, de zwaan buiten
tijd en ruimte, die kan veranderen in de zwaan binnen de
tijd, wanneer hij Brahmå in plaats van brahman (onzijdig)
wordt.
(17) De uiterlijke wereld van de zintuigen en van het
aardse bewustzijn – meer niet.
(18) Het astrale gebied, de paranormale wereld van
bovenzinnelijke waarnemingen en bedrieglijke taferelen – de
wereld van de mediums. Het is de grote ‘astrale slang’ van
Éliphas Lévi. Nooit werd een bloem die in die gebieden
werd geplukt hier op aarde gebracht zonder een om zijn sten-
gel gekronkelde slang. Het is de wereld van de grote illusie.
(19) Het gebied van volledig spiritueel bewustzijn.
Voor wie dat heeft bereikt bestaat geen gevaar meer.
(20) De ingewijde die de discipel door de aan hem
overgedragen kennis tot zijn spirituele, of tweede, geboorte
brengt wordt de Vader-goeroe of meester genoemd.
(21) Aj∫åna is onwetendheid of niet-wijsheid, het tegen-
overgestelde van ‘kennis’, j∫åna.
(22) Måra is in de exoterische religies een demon, een
asura, maar in de esoterische filosofie is hij de verpersoon-
lijkte verleiding die tot uitdrukking komt in menselijke
ondeugden, en de naam betekent letterlijk ‘dat wat’ de ziel
‘doodt’. Hij wordt voorgesteld als een koning (van de
Måra’s) met een kroon waarin een edelsteen met zo’n glans
schittert dat zij die ernaar kijken erdoor worden verblind.
Deze glans verwijst natuurlijk naar de aantrekkingskracht
die ondeugd op sommige mensen heeft.
(23) De binnenkamer van het hart wordt in het Sanskriet
brahmapura genoemd. De ‘vurige kracht’ is kuñ∂alinî.
(24) De ‘kracht’ en de ‘wereldmoeder’ zijn namen voor
kuñ∂alinî, een van de mystieke ‘yogî-krachten’. Ze is buddhi
opgevat als een actief in plaats van een passief beginsel (wat
ze gewoonlijk is wanneer ze alleen als voertuig of omhulsel
van de hoogste geest, ÅTMA, wordt beschouwd). Ze is een
elektrospirituele kracht, een scheppend vermogen dat,
wanneer ze eenmaal tot werkzaamheid is gebracht, even
gemakkelijk kan doden als scheppen.
‘Khechara’ of ‘hemelganger’ of ‘betreder’. Zoals wordt verklaard in de zesde adhyåya van die koning van
de mystieke werken, de Jñåneßvarî, wordt het lichaam van
de yogî als door de wind gevormd; als ‘een wolk waaruit zich
ledematen hebben gevormd’; waarna ‘hij (de yogî) de din-
gen die boven de zeeën en sterren zijn, aanschouwt; de taal
van de deva’s hoort en begrijpt, en waarneemt wat er in de
mier omgaat’.
(26) Vîñå is een Indiaas snaarinstrument dat op een luit
lijkt.
(27) De zes beginselen; het betekent: wanneer de
lagere persoonlijkheid is vernietigd en de innerlijke indivi-
dualiteit in het zevende of de geest is opgegaan en zich
daarin verliest.
(28) De discipel is één met Brahmå of ÅTMAN.
(29) De door het kåmische beginsel voortgebrachte as-
trale vorm, het kåmarûpa of begeertelichaam. Het maan-
lichaam verwijst naar het astrale of persoonlijke zelf.
(30) Månasarûpa. Het denklichaam verwijst naar de in-
dividualiteit of het reïncarnerend ego, van wie het bewust-
zijn op ons gebied, het lager manas, machteloos moet
worden gemaakt.
31) Op grond van haar spiraalsgewijze werking of
voortbeweging in het lichaam van de asceet die dit vermo-
gen in zich ontwikkelt, wordt kuñ∂alinî de ‘slangen’- of
ringvormige kracht genoemd. Ze is een elektrisch, vurig,
occult of fohatisch vermogen, de grote oerkracht, die aan
alle organische en anorganische stof ten grondslag ligt.
(32) Dit ‘pad’ wordt in alle mystieke werken genoemd.
Zoals Krishña in de Jñåneßvarî zegt: ‘Wanneer dit pad wordt
overdacht, drager van de boog, . . . of men zich nu naar de
bloem van het Oosten of naar de academies van het Westen
keert, bedenk dan dat het een pad is waarlangs men reist zonder
zich te bewegen. Naar welke plaats u op dit pad ook wilt gaan,
die plaats wordt uzelf.’ ‘U bent het pad’, wordt de adept-goe-
roe verteld, en deze herhaalt het aan de discipel na de inwij-
ding. ‘Ik ben de weg en het leven’, zegt een andere MEESTER.
(33) Adeptschap: de ‘bloem van een bodhisattva’.
(34) Tañhå: ‘de wil om te leven’, de angst voor de dood
en de gehechtheid aan het leven, de kracht of energie die
wedergeboorten veroorzaakt.
(35) Deze mystieke klanken of de melodie, door de
asceet bij het begin van zijn cyclus van meditatie gehoord,
worden door de yogî’s anåhata-ßabda genoemd.
(36) Dit betekent dat in het zesde stadium van ontwik-
keling, dat in het occulte stelsel dhårañå wordt genoemd,
ieder zintuig als een afzonderlijk vermogen op dit gebied
‘gedood’ (of machteloos gemaakt) moet worden om in het
zevende zintuig, het meest spirituele, op te gaan en ermee
één te worden.
(37) Dhårañå is de intense en volmaakte concentratie
van het denken op een of ander innerlijk onderwerp, waar-
bij alles wat tot het uiterlijke heelal of de wereld van de
zintuigen behoort, volkomen wordt losgelaten.
(38) Elk stadium van ontwikkeling in råjayoga wordt
symbolisch door een meetkundige figuur voorgesteld. Van
het stadium dat aan dhårañå voorafgaat is het de heilige
driehoek. De driehoek is het teken van de hoge chela’s, terwijl een
ander soort driehoek dat van de hoge ingewijden is. Het is
het symbool | , waarvan de Boeddha sprak, en dat door
hem als symbool voor de belichaamde vorm van Tathågata
werd gebruikt, wanneer deze de drie methoden van praj∫å
niet meer hoeft te volgen. Zodra de leerling de voorberei-
dende en lagere stadia heeft doorlopen, ziet hij niet meer
de driehoek , maar de __, de verkorting van de __, het volledige
zevental. De ware vorm ervan wordt hier niet gegeven, omdat het
bijna zeker is dat bedriegers zich ervan meester zouden maken en
– deze zouden ontheiligen door deze voor misleiding te
gebruiken.
(39) De ster die boven u schittert, is ‘de ster van inwijding’. Het kasteteken van de Íaiva’s, de aanhangers van
de sekte van Íiva, de grote beschermheer van alle yogî’s,
is een zwarte, ronde vlek, misschien nu het symbool van
de zon, maar vroeger, in het occultisme, van de ster van
inwijding.
(40) De basis (upådhi ) van de ‘VLAM’ die nooit kan wor-
den bereikt zolang de asceet nog in dit leven is.
(41) Dhyåna is het voorlaatste stadium op deze aarde, ten-
zij men ten volle een MAHÅTMA wordt. Zoals reeds gezegd
is de råjayogî zich in deze toestand nog spiritueel bewust
van het zelf en van de werking van zijn hogere beginselen.
Eén stap verder, en hij bevindt zich op het gebied boven het
zevende (of volgens sommige scholen het vierde). Na het
beoefenen van pratyåhåra – een voorbereidende training
om het denkvermogen en de gedachten te beheersen – noe-
men deze scholen nog dhårañå, dhyåna, en samådhi – en
vatten deze drie samen door de algemene term SA ̃YAMA.
(42) Samådhi is de toestand waarin de asceet het
bewustzijn van alle individualiteit, waaronder dat van hem-
zelf, verliest. Hij wordt – het AL.
(43) De ‘vier aspecten van waarheid’ zijn in het noor-
delijke boeddhisme: Ku, ‘lijden of ellende’; Tu, het vast stellen van alle verleidingen [oorzaken van het lijden]; Mu,
‘de vernietiging van al deze’, en Tao, het ‘pad’. De ‘vijf
belemmeringen’ zijn de kennis van het lijden, de waarheid
over de broze aard van het menselijk bestaan, deprimeren-
de beperkingen, en de absolute noodzaak zich van alle
banden van hartstocht en zelfs van begeerten los te maken.
Het ‘pad van verlossing’ – is de laatste.
(44) Bij de poort van ‘samenkomst’ staat de koning van
de Måra’s, de Mahåmåra, en probeert de kandidaat door
de glans van zijn ‘edelsteen’ te verblinden.
(45) Dit is het vierde ‘pad’ van de vijf paden van weder-
geboorte die alle mensen voeren naar toestanden van
vreugde en verdriet, en hen eeuwig daartussen heen en
weer laten slingeren. Deze ‘paden’ zijn slechts onder-
verdelingen van het ene, het pad dat door karma wordt
gevolgd.
(1) De twee scholen van Boeddha’s leer, de esoterische
en de exoterische, worden respectievelijk de leer van het
‘hart’ en van het ‘oog’ genoemd. Bodhidharma noemde die
in China – van waaruit de namen Tibet bereikten – de
Tsung-men (esoterische) en de Kiau-men (exoterische
school). Ze wordt zo genoemd omdat de leer van het ‘hart’
de leringen omvat die voortkwamen uit het hart van
Gautama Boeddha, terwijl de leer van het ‘oog’ het werk
was van zijn hoofd of verstand. De leer van het ‘hart’ wordt
ook ‘het zegel van de waarheid’ genoemd of ‘het zegel van
wat werkelijk is’, een symbool dat boven bijna alle esoteri-
sche geschriften wordt aangetroffen.
(2) De ‘boom van kennis’ is een titel die door de volge-
lingen van bodhidharma (wijsheid-religie) werd gegeven
aan hen die de hoogste mystieke kennis hebben bereikt –
de adepten. Någårjuna, de oprichter van de mådhyamika-
school werd de ‘drakenboom’ genoemd; waarbij de draak
een symbool is van wijsheid en kennis. De boom wordt
vereerd, omdat de Boeddha onder de bodhi- (wijsheid)boom werd geboren, de verlichting bereikte, voor het eerst
de menigte toesprak, en stierf.
(3) Het ‘verborgen hart’ is de esoterische leer.
(4) De ‘diamanten ziel’, ‘Vajrasattva’, is een titel van de
hoogste Boeddha, de ‘Heer van alle mysteriën’, Vajradhara
en Ådi-Boeddha genoemd.
(5) SAT, de ene eeuwige en absolute werkelijkheid en
waarheid; al het overige is illusie.
(6) Uit de leer van Shen-hsiu, die leert dat het menselijk
denken als een spiegel is die elk stofdeeltje aantrekt en
weerkaatst, en evenals die spiegel elke dag gecontroleerd
en afgestoft moet worden. Shen-hsiu was de zesde patriarch
van Noord-China, die de esoterische leer van Bodhi-
dharma onderwees.
(7) Het reïncarnerend EGO wordt door de noordelijke
boeddhisten de ‘ware mens’ genoemd, die verenigd met
zijn hoger zelf een boeddha wordt.
(8) ‘Boeddha’ betekent ‘verlicht’.
(9) Zie noot 1, Het exoterische boeddhisme van het volk:
(1) De twee scholen van Boeddha’s leer, de esoterische
en de exoterische, worden respectievelijk de leer van het
‘hart’ en van het ‘oog’ genoemd. Bodhidharma noemde die
in China – van waaruit de namen Tibet bereikten – de
Tsung-men (esoterische) en de Kiau-men (exoterische
school). Ze wordt zo genoemd omdat de leer van het ‘hart’
de leringen omvat die voortkwamen uit het hart van
Gautama Boeddha, terwijl de leer van het ‘oog’ het werk
was van zijn hoofd of verstand. De leer van het ‘hart’ wordt
ook ‘het zegel van de waarheid’ genoemd of ‘het zegel van
wat werkelijk is’, een symbool dat boven bijna alle esoteri-
sche geschriften wordt aangetroffen.
(10) De gebruikelijke aanhef van boeddhistische ge-
schriften met als betekenis dat hetgeen volgt naar de recht-
streekse mondelinge overlevering van Boeddha en de
arhats is opgetekend.
(11) Zo spreekt Rathapåla, de grote arhat, in de legen-
de Rathapåla Sûtrasanne zijn vader toe. Maar omdat dat
soort legenden allegorisch zijn (Rathapåla’s vader heeft bij-
voorbeeld een huis met zeven deuren), betreft het verwijt
alleen mensen die ze letterlijk nemen
(12) Het ‘hoger zelf ’, het ‘zevende’ beginsel.
(13) Onze fysieke lichamen worden in de mystieke
scholen ‘schaduwen’ genoemd.
(14) Een kluizenaar die, wanneer hij een yogî wordt,
zich in de wildernis terugtrekt en in een woud leeft.
(15) Julai, de Chinese term voor Tathågata, een titel die
aan elke boeddha wordt gegeven.
(16) Alle noordelijke en zuidelijke overleveringen zijn
het erover eens dat Boeddha zijn afzondering opgaf zodra
hij het raadsel van het leven had opgelost – namelijk toen
hij de innerlijke verlichting had ontvangen – en de mensheid in het openbaar ging onderrichten.
(17) Volgens de esoterische leer is elk spiritueel EGO
een straal van een ‘planeetgeest’.
(18) ‘Persoonlijkheden’ of fysieke lichamen, die ‘schadu-
wen’ worden genoemd, zijn voorbijgaand van aard.
(19) Met denkvermogen (manas), het denkbeginsel of EGO
in de mens, wordt naar ‘kennis’ zelf verwezen, want de
menselijke ego’s worden månasaputra’s, de zonen van het
(universele) denkvermogen, genoemd.
(20) Zie noot 34.
(34) De titel ‘boeddha van mededogen’ wordt door het volk met eenzelfde eerbied gegeven aan bodhisattva’s die, nadat ze de rang van arhat hebben verworven (dat wil zeggen het vierde of zevende pad tot het einde zijn gegaan), weigeren nirvåña in te gaan of ‘zich met het kleed van dharmakåya te tooien en naar de andere oever over te steken’, omdat het dan niet meer in hun macht zou liggen de mensen zelfs maar een klein beetje te helpen, voor zover karma dat toelaat. Ze blijven liever onzichtbaar (in de geest, om zo te zeggen) in de wereld om een bijdrage te leveren aan de verlossing van de mensen door hun aan te sporen de goede wet te volgen, dat wil zeggen hen naar het pad van rechtvaardigheid te leiden. In het exoterische noordelijke boeddhisme worden al zulke grote figuren als heiligen vereerd en zelfs gebeden tot hen gericht, zoals de Grieken en de katholieken die richten tot hun heiligen en schutspatronen; deze praktijken vinden in de esoterische leringen echter geen steun. De twee leringen verschillen enorm. De exoterische leek kent nauwelijks de werkelijke betekenis van het woord nirmåñakåya. Vandaar de verwarring en de gebrekkige verklaringen van de oriëntalisten. Schlagintweit bijvoorbeeld gelooft dat het nirmåñakåya-lichaam de fysieke vorm betekent, aangenomen door de boeddha’s wanneer ze op aarde incarneren – ‘de minst verhevene van hun aardse belemmeringen’ (zie Buddhism in Tibet) – en vervolgens geeft hij een volkomen onjuiste visie op het onderwerp. De ware lering is echter de volgende.
De drie lichamen, of vormen, van een boeddha zijn:
1. Nirmåñakåya.
2. Sambhogakåya.
3. Dharmakåya.
Het eerste is de etherische vorm die iemand zou aannemen als hij, na zijn fysieke lichaam te hebben verlaten, in zijn astrale lichaam zou verschijnen – en bovendien over alle kennis van een adept zou beschikken. De bodhisattva ontwikkelt dit lichaam in zich naargelang hij op het pad vordert. Als hij het doel heeft bereikt en de vrucht ervan heeft geweigerd, blijft hij op aarde als een adept, en na zijn sterven blijft hij, in plaats van nirvåña in te gaan, in dit glorierijke lichaam dat hij voor zichzelf heeft geweven, onzichtbaar voor de niet-ingewijde mensheid, om over haar te waken en haar te beschermen.
Sambhogakåya is hetzelfde, maar bovendien met de luister van de ‘drie volmaaktheden’, waarvan er één is dat aan aardse zaken in het geheel niet meer wordt gedacht.
Het dharmakåya is het lichaam van een volmaakte boeddha, dat wil zeggen het is helemaal geen lichaam maar een ideële adem: bewustzijn opgegaan in het universele bewustzijn, of ziel zonder enige eigenschap. Als een adept of boeddha eenmaal een dharmakåya is, verbreekt hij elke mogelijke betrekking met deze aarde en elke gedachte eraan. Om dus in staat te zijn de mensheid te blijven helpen ‘verzaakt’ een adept, die het recht op nirvåna heeft verworven, ‘het dharmakåya-lichaam’, zoals dat in mystieke taal wordt beschreven; behoudt van de sambhogakåya slechts de grote en volledige kennis en blijft in zijn nirmåñakåya-lichaam voortleven. De esoterische school leert dat Gautama Boeddha, evenals verschillende van zijn arhats, zo’n nirmåñakåya is. Er is niemand bekend die, op grond van grote zelfverzaking en opoffering voor de mensheid, hoger staat dan hij.
(21) Idem.
(34) De titel ‘boeddha van mededogen’ wordt door het volk met eenzelfde eerbied gegeven aan bodhisattva’s die, nadat ze de rang van arhat hebben verworven (dat wil zeggen het vierde of zevende pad tot het einde zijn gegaan), weigeren nirvåña in te gaan of ‘zich met het kleed van dharmakåya te tooien en naar de andere oever over te steken’, omdat het dan niet meer in hun macht zou liggen de mensen zelfs maar een klein beetje te helpen, voor zover karma dat toelaat. Ze blijven liever onzichtbaar (in de geest, om zo te zeggen) in de wereld om een bijdrage te leveren aan de verlossing van de mensen door hun aan te sporen de goede wet te volgen, dat wil zeggen hen naar het pad van rechtvaardigheid te leiden. In het exoterische noordelijke boeddhisme worden al zulke grote figuren als heiligen vereerd en zelfs gebeden tot hen gericht, zoals de Grieken en de katholieken die richten tot hun heiligen en schutspatronen; deze praktijken vinden in de esoterische leringen echter geen steun. De twee leringen verschillen enorm. De exoterische leek kent nauwelijks de werkelijke betekenis van het woord nirmåñakåya. Vandaar de verwarring en de gebrekkige verklaringen van de oriëntalisten. Schlagintweit bijvoorbeeld gelooft dat het nirmåñakåya-lichaam de fysieke vorm betekent, aangenomen door de boeddha’s wanneer ze op aarde incarneren – ‘de minst verhevene van hun aardse belemmeringen’ (zie Buddhism in Tibet) – en vervolgens geeft hij een volkomen onjuiste visie op het onderwerp. De ware lering is echter de volgende.
De drie lichamen, of vormen, van een boeddha zijn:
1. Nirmåñakåya.
2. Sambhogakåya.
3. Dharmakåya.
Het eerste is de etherische vorm die iemand zou aannemen als hij, na zijn fysieke lichaam te hebben verlaten, in zijn astrale lichaam zou verschijnen – en bovendien over alle kennis van een adept zou beschikken. De bodhisattva ontwikkelt dit lichaam in zich naargelang hij op het pad vordert. Als hij het doel heeft bereikt en de vrucht ervan heeft geweigerd, blijft hij op aarde als een adept, en na zijn sterven blijft hij, in plaats van nirvåña in te gaan, in dit glorierijke lichaam dat hij voor zichzelf heeft geweven, onzichtbaar voor de niet-ingewijde mensheid, om over haar te waken en haar te beschermen.
Sambhogakåya is hetzelfde, maar bovendien met de luister van de ‘drie volmaaktheden’, waarvan er één is dat aan aardse zaken in het geheel niet meer wordt gedacht.
Het dharmakåya is het lichaam van een volmaakte boeddha, dat wil zeggen het is helemaal geen lichaam maar een ideële adem: bewustzijn opgegaan in het universele bewustzijn, of ziel zonder enige eigenschap. Als een adept of boeddha eenmaal een dharmakåya is, verbreekt hij elke mogelijke betrekking met deze aarde en elke gedachte eraan. Om dus in staat te zijn de mensheid te blijven helpen ‘verzaakt’ een adept, die het recht op nirvåna heeft verworven, ‘het dharmakåya-lichaam’, zoals dat in mystieke taal wordt beschreven; behoudt van de sambhogakåya slechts de grote en volledige kennis en blijft in zijn nirmåñakåya-lichaam voortleven. De esoterische school leert dat Gautama Boeddha, evenals verschillende van zijn arhats, zo’n nirmåñakåya is. Er is niemand bekend die, op grond van grote zelfverzaking en opoffering voor de mensheid, hoger staat dan hij.
(22) Het ßåña-kleed ontleent zijn naam aan Íåñavåsa
van Råjagriha, de derde grote arhat of ‘patriarch’, zoals de
leden van de hiërarchie van de 33 arhats die het boed-
dhisme verspreidden, door de oriëntalisten worden ge-
noemd. ‘Íåña-kleed’ is beeldspraak voor het verwerven van
wijsheid waarmee het nirvåña van vernietiging (van de per-
soonlijkheid ) wordt betreden. Letterlijk, het ‘inwijdingskleed’
van de neofieten. Edkins zegt dat dit ‘van gras gemaakte
kleed’ tijdens de Tang-dynastie uit Tibet naar China werd
overgebracht. ‘Als een arhan wordt geboren zal men op een
reine plek deze plant zien groeien’, zegt de Chinese en ook
de Tibetaanse overlevering.
23) De ‘praktijk van het påramitå-pad’ betekent: een
yogî worden met als doel asceet te worden.
(24) ‘Morgen’ betekent in het volgende leven of in de
volgende incarnatie.
(25) De ‘grote reis’ of volledige cyclus van bestaans-
vormen in één ‘ronde’.
(26) Nyima, in de Tibetaanse astrologie de zon. Mig-
mar, of Mars, wordt gesymboliseerd door een ‘oog’ en
Lhagpa, of Mercurius, door een ‘hand’.
(27) Een srotåpanna, of ‘hij die de stroom ingaat’ op
weg naar nirvåña, kan zelden in één leven nirvåña berei-
ken, tenzij de omstandigheden heel bijzonder zijn. De alge-
mene opvatting is dat een chela die in een bepaald leven
het pad begint te beklimmen, pas in het zevende leven
daarna nirvåña bereikt.
(28) Hier wordt het lagere, persoonlijke ‘zelf ’ bedoeld.
(29) Tîrthika’s zijn brahmanen aan ‘de andere kant’ van de Himålaya die door de boeddhisten in het heilige land,
Tibet, ‘ongelovigen’ worden genoemd, en omgekeerd.
(30) Onbeperkte visie, of paranormaal, bovenmenselijk
waarnemingsvermogen. Aan een arhan wordt de macht
toegeschreven alles te ‘zien’ en te kennen zowel op afstand
als op de plaats waar hij zich bevindt.
(31) Íåña-plant, zie noot 22.
(22) Het ßåña-kleed ontleent zijn naam aan Íåñavåsa
van Råjagriha, de derde grote arhat of ‘patriarch’, zoals de
leden van de hiërarchie van de 33 arhats die het boed-
dhisme verspreidden, door de oriëntalisten worden ge-
noemd. ‘Íåña-kleed’ is beeldspraak voor het verwerven van
wijsheid waarmee het nirvåña van vernietiging (van de per-
soonlijkheid ) wordt betreden. Letterlijk, het ‘inwijdingskleed’
van de neofieten. Edkins zegt dat dit ‘van gras gemaakte
kleed’ tijdens de Tang-dynastie uit Tibet naar China werd
overgebracht. ‘Als een arhan wordt geboren zal men op een
reine plek deze plant zien groeien’, zegt de Chinese en ook
de Tibetaanse overlevering.
(32) Het ‘levende’ is het hogere, onsterfelijke ego, en
het ‘dode’ het lagere, persoonlijke ego.
(33) Zie noot 34,
(34) De titel ‘boeddha van mededogen’ wordt door het volk met eenzelfde eerbied gegeven aan bodhisattva’s die, nadat ze de rang van arhat hebben verworven (dat wil zeggen het vierde of zevende pad tot het einde zijn gegaan), weigeren nirvåña in te gaan of ‘zich met het kleed van dharmakåya te tooien en naar de andere oever over te steken’, omdat het dan niet meer in hun macht zou liggen de mensen zelfs maar een klein beetje te helpen, voor zover karma dat toelaat. Ze blijven liever onzichtbaar (in de geest, om zo te zeggen) in de wereld om een bijdrage te leveren aan de verlossing van de mensen door hun aan te sporen de goede wet te volgen, dat wil zeggen hen naar het pad van rechtvaardigheid te leiden. In het exoterische noordelijke boeddhisme worden al zulke grote figuren als heiligen vereerd en zelfs gebeden tot hen gericht, zoals de Grieken en de katholieken die richten tot hun heiligen en schutspatronen; deze praktijken vinden in de esoterische leringen echter geen steun. De twee leringen verschillen enorm. De exoterische leek kent nauwelijks de werkelijke betekenis van het woord nirmåñakåya. Vandaar de verwarring en de gebrekkige verklaringen van de oriëntalisten. Schlagintweit bijvoorbeeld gelooft dat het nirmåñakåya-lichaam de fysieke vorm betekent, aangenomen door de boeddha’s wanneer ze op aarde incarneren – ‘de minst verhevene van hun aardse belemmeringen’ (zie Buddhism in Tibet) – en vervolgens geeft hij een volkomen onjuiste visie op het onderwerp. De ware lering is echter de volgende.
De drie lichamen, of vormen, van een boeddha zijn:
1. Nirmåñakåya.
2. Sambhogakåya.
3. Dharmakåya.
Het eerste is de etherische vorm die iemand zou aannemen als hij, na zijn fysieke lichaam te hebben verlaten, in zijn astrale lichaam zou verschijnen – en bovendien over alle kennis van een adept zou beschikken. De bodhisattva ontwikkelt dit lichaam in zich naargelang hij op het pad vordert. Als hij het doel heeft bereikt en de vrucht ervan heeft geweigerd, blijft hij op aarde als een adept, en na zijn sterven blijft hij, in plaats van nirvåña in te gaan, in dit glorierijke lichaam dat hij voor zichzelf heeft geweven, onzichtbaar voor de niet-ingewijde mensheid, om over haar te waken en haar te beschermen.
Sambhogakåya is hetzelfde, maar bovendien met de luister van de ‘drie volmaaktheden’, waarvan er één is dat aan aardse zaken in het geheel niet meer wordt gedacht.
Het dharmakåya is het lichaam van een volmaakte boeddha, dat wil zeggen het is helemaal geen lichaam maar een ideële adem: bewustzijn opgegaan in het universele bewustzijn, of ziel zonder enige eigenschap. Als een adept of boeddha eenmaal een dharmakåya is, verbreekt hij elke mogelijke betrekking met deze aarde en elke gedachte eraan. Om dus in staat te zijn de mensheid te blijven helpen ‘verzaakt’ een adept, die het recht op nirvåna heeft verworven, ‘het dharmakåya-lichaam’, zoals dat in mystieke taal wordt beschreven; behoudt van de sambhogakåya slechts de grote en volledige kennis en blijft in zijn nirmåñakåya-lichaam voortleven. De esoterische school leert dat Gautama Boeddha, evenals verschillende van zijn arhats, zo’n nirmåñakåya is. Er is niemand bekend die, op grond van grote zelfverzaking en opoffering voor de mensheid, hoger staat dan hij.
(34) Het ‘verborgen leven’ is het leven als een nirmåña-
kåya.
(35) Het ‘open’ en het ‘verborgen pad’; het eerste wordt
de leek geleerd, het exoterische en het algemeen gevolgde
pad; het andere is het verborgen pad – waarvan de bete-
kenis tijdens de inwijding wordt verklaard.
(36) Mensen die esoterische waarheden en wijsheid
niet kennen worden ‘de levend-doden’ genoemd.
Zie noot 34,
(34) De titel ‘boeddha van mededogen’ wordt door het volk met eenzelfde eerbied gegeven aan bodhisattva’s die, nadat ze de rang van arhat hebben verworven (dat wil zeggen het vierde of zevende pad tot het einde zijn gegaan), weigeren nirvåña in te gaan of ‘zich met het kleed van dharmakåya te tooien en naar de andere oever over te steken’, omdat het dan niet meer in hun macht zou liggen de mensen zelfs maar een klein beetje te helpen, voor zover karma dat toelaat. Ze blijven liever onzichtbaar (in de geest, om zo te zeggen) in de wereld om een bijdrage te leveren aan de verlossing van de mensen door hun aan te sporen de goede wet te volgen, dat wil zeggen hen naar het pad van rechtvaardigheid te leiden. In het exoterische noordelijke boeddhisme worden al zulke grote figuren als heiligen vereerd en zelfs gebeden tot hen gericht, zoals de Grieken en de katholieken die richten tot hun heiligen en schutspatronen; deze praktijken vinden in de esoterische leringen echter geen steun. De twee leringen verschillen enorm. De exoterische leek kent nauwelijks de werkelijke betekenis van het woord nirmåñakåya. Vandaar de verwarring en de gebrekkige verklaringen van de oriëntalisten. Schlagintweit bijvoorbeeld gelooft dat het nirmåñakåya-lichaam de fysieke vorm betekent, aangenomen door de boeddha’s wanneer ze op aarde incarneren – ‘de minst verhevene van hun aardse belemmeringen’ (zie Buddhism in Tibet) – en vervolgens geeft hij een volkomen onjuiste visie op het onderwerp. De ware lering is echter de volgende.
De drie lichamen, of vormen, van een boeddha zijn:
1. Nirmåñakåya.
2. Sambhogakåya.
3. Dharmakåya.
Het eerste is de etherische vorm die iemand zou aannemen als hij, na zijn fysieke lichaam te hebben verlaten, in zijn astrale lichaam zou verschijnen – en bovendien over alle kennis van een adept zou beschikken. De bodhisattva ontwikkelt dit lichaam in zich naargelang hij op het pad vordert. Als hij het doel heeft bereikt en de vrucht ervan heeft geweigerd, blijft hij op aarde als een adept, en na zijn sterven blijft hij, in plaats van nirvåña in te gaan, in dit glorierijke lichaam dat hij voor zichzelf heeft geweven, onzichtbaar voor de niet-ingewijde mensheid, om over haar te waken en haar te beschermen.
Sambhogakåya is hetzelfde, maar bovendien met de luister van de ‘drie volmaaktheden’, waarvan er één is dat aan aardse zaken in het geheel niet meer wordt gedacht.
Het dharmakåya is het lichaam van een volmaakte boeddha, dat wil zeggen het is helemaal geen lichaam maar een ideële adem: bewustzijn opgegaan in het universele bewustzijn, of ziel zonder enige eigenschap. Als een adept of boeddha eenmaal een dharmakåya is, verbreekt hij elke mogelijke betrekking met deze aarde en elke gedachte eraan. Om dus in staat te zijn de mensheid te blijven helpen ‘verzaakt’ een adept, die het recht op nirvåna heeft verworven, ‘het dharmakåya-lichaam’, zoals dat in mystieke taal wordt beschreven; behoudt van de sambhogakåya slechts de grote en volledige kennis en blijft in zijn nirmåñakåya-lichaam voortleven. De esoterische school leert dat Gautama Boeddha, evenals verschillende van zijn arhats, zo’n nirmåñakåya is. Er is niemand bekend die, op grond van grote zelfverzaking en opoffering voor de mensheid, hoger staat dan hij.
(38) Pratyekaboeddha’s zijn die bodhisattva’s die naar
het dharmakåya-kleed streven en het na een reeks levens
vaak ook verwerven. Onverschillig voor de ellende van de
mensheid en haar geen hulp biedend, maar slechts op hun
eigen gelukzaligheid gericht, gaan ze nirvåña in en verdwij-
nen uit het gezicht en het hart van de mensen. In het noor-
delijke boeddhisme staat een ‘pratyekaboeddha’ gelijk met
een spiritueel zelfzuchtig persoon.
(1) Upådhyåya is een spiritueel leraar, een goeroe. De
noordelijke boeddhisten kiezen die meestal uit de ‘nar-
jols’, heiligen die, goed bekend met de gotrabhû-j∫åna en
j∫åna-darßana-ßuddhi, de geheime wijsheid onderwijzen.
(2) Yåna – voertuig: zo zijn mahåyåna het ‘grote voer-
tuig’ en hînayåna het ‘kleine voertuig’, namen voor twee
scholen van religieuze en filosofische kennis in het noorde-
lijke boeddhisme.
(3) Íråvaka – een toehoorder of leerling, die het reli-
gieuze onderricht bijwoont. Van de wortel ßru. Wanneer ze
van de theorie overgaan tot de praktijk ofwel het beoefe-
nen van de ascese, worden ze ßramaña’s, ‘beoefenaars’,
afgeleid van ßrama, handeling. Zoals Hardy aantoont,
komen deze twee termen respectievelijk overeen met de
Griekse woorden akoustikoi en askêtai.
(4) Samtan (Tibetaans), hetzelfde als het Sanskriet
dhyåna, of de toestand van meditatie; men onderscheidt
vier graden daarvan.
(5) Påramitå’s, de zes verheven deugden; voor de
priesters zijn er tien.
(6) Srotåpanna – (letterlijk) ‘hij die de stroom is inge-
gaan’ die naar de oceaan van nirvåña leidt. Deze naam
duidt het eerste pad aan. De naam van het tweede is het pad
van sakridågåmin, ‘hij die nog (maar) eenmaal geboren zal
worden’. Het derde wordt anågåmin genoemd, ‘hij die niet
weer zal reïncarneren’, tenzij hij dat wenst om de mensheid
te helpen. Het vierde pad staat bekend als dat van een rahat
of arhat. Het is het hoogste. Een arhat aanschouwt nirvåña
gedurende zijn leven. Voor hem is dit geen postmortale
toestand, maar samådhi waarin hij de volmaakte geluk-
zaligheid van nirvåña ervaart. Hoe weinig men wat betreft juistheid
van woorden en hun betekenis de oriëntalisten kan vertrouwen,
blijkt als men drie zogenaamde autoriteiten raadpleegt.
Zo worden de vier hierboven verklaarde termen door R. Spence Hardy
als volgt gegeven: 1. sowån, 2. sakradågåmi, 3. anågåmi, en 4. årya.
Door Eerw. J. Edkins worden ze gegeven als: 1. srotåpanna,
2. sagardagam, 3. anågånim, en 4. arhan.
Schlagintweit spelt ze weer anders, en ieder geeft boven-
dien een andere en nieuwe variant van de betekenis van de termen.
(7) Het ‘aankomen op de [andere] oever’ betekent bij de
noordelijke boeddhisten het bereiken van nirvåña door het
in praktijk brengen van de zes en tien påramitå’s (deugden).
(8) De ‘MEESTER-ZIEL’ is alaya, de universele ziel, of
åtman, waarvan ieder mens een straal in zich draagt en
waarmee hij zich zou kunnen vereenzelvigen en erin
opgaan.
(9) Anta ̇karaña is het lager manas, het pad van com-
municatie of contact tussen de persoonlijkheid en het hoger
manas of de menselijke ziel. Bij de dood wordt het als pad
of middel van communicatie vernietigd, en de overblijf-
selen ervan leven voort in de vorm van het kåmarûpa, de
‘schil’.
(10) De noordelijke boeddhisten en in feite alle
Chinezen beschouwen het diepe gebulder van sommige
grote en heilige rivieren als de grondtoon van de natuur.
Vandaar de vergelijking. Het is in zowel de natuurweten-
schappen als het occultisme een bekend feit dat de gelui-
den van de natuur als een geheel – zoals men die hoort in
het gebulder van grote rivieren, in het geruis teweeg-
gebracht door de wuivende boomtoppen in grote bossen,
of dat van een stad zoals men die op enige afstand waar-
neemt – één enkele, specifieke klank met een duidelijk her-
kenbare toonhoogte vormen. Natuurwetenschappers en
musici hebben dit aangetoond. Zo toont prof. I.L. Rice
(What is Music? ) aan dat de Chinezen duizenden jaren gele-
den dit feit al hebben erkend als ze zeggen dat ‘de wateren
van de Hoang-ho in het voorbijstromen de kung laten
horen’, in de Chinese muziek de ‘grote toon’ genoemd; en
hij laat zien dat deze toon overeenkomt met de F, ‘door
natuurwetenschappers als de werkelijke grondtoon van de
natuur beschouwd’. Ook prof. B. Silliman noemt dit feit in
zijn Principles of Physics en zegt dat ‘deze toon overeen zou
komen met de middelste F op de piano; en daarom als de
grondtoon van de natuur kan worden beschouwd’.
(11) De Böns, of dugpa’s, de sekte van de ‘Rood-
kappen’, zijn naar men zegt heel bedreven in tovenarij. Ze
bewonen westelijk en klein-Tibet, en ook Bhoetan. Ze zijn
allen tåntrika’s. Het is nogal absurd om te zien dat oriënta-
listen die de grensgebieden van Tibet hebben bezocht,
zoals Schlagintweit en anderen, de rituelen en weerzin-
wekkende gebruiken van deze sekte verwarren met de reli-
gieuze overtuigingen van de lama’s uit Oost-Tibet, de
‘Geelkappen’ en hun naljors, of heiligen. Het volgende is
een voorbeeld (zie noot 12).
(12) Dorje is het Sanskriet vajra, een wapen of instru-
ment in de handen van sommige goden (de Tibetaanse
dragshed, de deva’s die de mensen beschermen). Men
denkt dat deze hetzelfde occulte vermogen bezit om kwade
invloeden af te weren door de lucht te zuiveren, als ozon in
de scheikunde. Het is ook een mudrå, een gebaar en houding tijdens de meditatie. Het is kortom een symbool van
macht over onzichtbare kwade invloeden, hetzij als hou-
ding of als talisman. Maar de Böns, of dugpa’s, die zich dit
symbool hebben toegeëigend, misbruiken het voor doel-
einden van zwarte magie. Bij de ‘Geelkappen’, of gelug-
pa’s, is het een symbool van macht, evenals het kruis bij de
christenen, terwijl het helemaal niet méér ‘bijgeloof ’
inhoudt dan dat. Bij de dugpa’s is het, evenals de omgekeerde
dubbele driehoek, het teken van tovenarij.
(13) Viråga is het gevoel van volkomen onverschillig-
heid voor het objectieve heelal, voor genot en leed.
‘Afkeer’ geeft niet de juiste betekenis ervan weer, maar
komt er dichtbij.
(14) Ahaμkåra – het ‘ik’ of het gevoel van de persoon-
lijkheid, de ‘ik-ben-heid’.
(15) ‘Iemand die in de voetstappen van zijn voorgan-
gers treedt’ of ‘van hen die vóór hem kwamen’, is de wer-
kelijke betekenis van de naam Tathågata.
(16) De mahåyåna-school onderwijst het verschil tussen
twee waarheden – paramårthasatya en saμvritisatya (satya,
‘waarheid’). Van deze twee waarheden wijst saμvriti op het
bedrieglijke karakter of de leegte van alle dingen. Het is in
dit geval betrekkelijke waarheid. Dit vormt het twistpunt tus-
sen de mådhyamika’s en de yogåchåra’s. De eersten ont-
kennen en de anderen bevestigen dat elk voorwerp slechts
als gevolg van een vroegere oorzaak of aaneenschakeling
van oorzaken bestaat. De mådhyamika’s zijn de grote nihi-
listen en ontkenners, voor wie, in de wereld van het denken
en het subjectieve evenzeer als in het objectieve heelal, alles
parikalpita is: een illusie en een dwaling. De yogåchåra’s
zijn de grote spiritualisten. Saμvriti is daarom, als slechts
een betrekkelijke waarheid, de oorsprong van alle illusie.
(17) Lhamayin zijn elementalen en boze geesten, vijan-
den en tegenwerkers van de mens.
(18) J∫ånamårga is letterlijk het ‘pad van j∫åna’; of
het pad van zuivere kennis, van (Sanskriet) paramårtha of sva-
saμvedana, ‘de beschouwing waarin men zich van zichzelf
bewust wordt of zichzelf analyseert’.
(19) Zie noot 4, ‘diamanten ziel’, of Vajradhara,
staat aan het hoofd van de dhyåni-boeddha’s.
(4) De ‘diamanten ziel’, ‘Vajrasattva’, is een titel van de
hoogste Boeddha, de ‘Heer van alle mysteriën’, Vajradhara
en Ådi-Boeddha genoemd.
(20) Dit verwijst naar een bekende overtuiging in het
Oosten (en trouwens ook in het Westen) dat iedere nieuwe
boeddha of heilige een nieuwe strijder is in het leger van
hen die werken aan de bevrijding of verlossing van de
mensheid. In de landen van het noordelijke boeddhisme,
waar de leer van de nirmåñakåya’s wordt onderwezen,
wordt elke nieuwe bodhisattva of grote ingewijde adept
de ‘bevrijder van de mensheid’ genoemd. Nirmåñakåya’s
zijn bodhisattva’s die het welverdiende nirvåña of het
dharmakåya-kleed opgeven (beide zouden hen voor altijd
van de wereld van de mensen uitsluiten) om de mensheid
ongezien te helpen en haar ten slotte naar paranirvåña te
leiden. De bewering van Schlagintweit in zijn Buddhism in
Tibet dat prulpai ku of ‘nirmåñakåya’ ‘het lichaam is waar-
in de boeddha’s of bodhisattva’s op aarde verschijnen om
de mensen te onderrichten’ – is heel onnauwkeurig en
verklaart niets.
(21) Een verwijzing naar de menselijke hartstochten en
tekortkomingen die gedurende de beproevingen van de
neofiet worden uitgeroeid, en die de vruchtbare grond vor-
men waarin de ‘heilige kiemen’ of de zaden van de ver-
heven deugden kunnen ontspruiten. Al bestaande of
aangeboren deugden, talenten, of gaven zouden in een vorig
leven zijn verworven. Genialiteit is zonder uitzondering een
talent of aanleg meegebracht uit een vorig leven.
22) Titikshå is de vijfde toestand van råjayoga – een
toestand van verheven gelijkmoedigheid; het zich, zo nodig,
onderwerpen aan wat ‘genot en leed voor allen’ heet,
maar zonder daarvan te genieten of daaronder te lijden –
kortom, het onverschillig of ongevoelig worden voor zowel
vreugde als leed op fysiek, mentaal, en ethisch gebied.
(23) Sowanî is iemand die sowan, het eerste pad van
dhyåna, beoefent, een srotåpanna.
(24) ‘Dag’ betekent hier een heel manvantara, een
enorm lang tijdperk.
(25) De berg Meru, de heilige berg van de goden.
(26) Volgens de symboliek van het noordelijke boed-
dhisme heeft Amitåbha, of de ‘grenzeloze ruimte’ (para-
brahman), in zijn paradijs twee bodhisattva’s – Kuan-shih-yin
en Ta-shih-chih – die steeds licht uitstralen over de drie
werelden waarin ze eens leefden, waaronder de onze (zie
noot 27), om met dit licht (van kennis) te helpen bij het
onderricht van yogî’s, die op hun beurt mensen zullen red-
den. Hun verheven positie in het rijk van Amitåbha is vol-
gens de allegorie te danken aan daden van barmhartigheid
die door beiden werden verricht toen ze als zulke yogî’s op
aarde leefden.
(27) Deze drie werelden zijn de drie bestaansgebieden,
het aardse, het astrale, en het spirituele.
(28) De ‘beschermmuur’, of de ‘beschuttingsmuur’. Er
wordt geleerd dat de gezamenlijke inspanning van vele
generaties van yogî’s, heiligen en adepten, en vooral die
van de nirmåñakåya’s, als het ware een muur van bescher-
ming rond de mensheid hebben gevormd, die haar
onzichtbaar voor nog grotere rampen behoedt.
(29) Kleßa is genotzucht of gehechtheid aan wereldse
genietingen, kwade of goede.
(30) Tañhå, de wil om te leven, de oorzaak van wedergeboorten.
(31) Dit ‘mededogen’ moet niet in hetzelfde licht
worden beschouwd als ‘God, de goddelijke liefde’ bij de
theïsten. Mededogen is hier een abstracte, onpersoonlijke
wet. Onenigheid, lijden, en zonde verstoren deze wet waar-
van de essentie absolute harmonie is.
(32) In het spraakgebruik van de noordelijke boed-
dhisten worden alle grote arhats, adepten en heiligen
boeddha’s genoemd.
(33) Een bodhisattva staat minder hoog in de hiërarchie
dan een ‘volmaakte boeddha’. In exoterisch spraakgebruik
worden de twee heel vaak verward. Toch heeft het intuï-
tieve inzicht van het volk een bodhisattva op grond van
zijn zelfopoffering op een hogere trap van verering
geplaatst dan een boeddha.
(34) De titel ‘boeddha van mededogen’ wordt door het
volk met eenzelfde eerbied gegeven aan bodhisattva’s die,
nadat ze de rang van arhat hebben verworven (dat wil zeg-
gen het vierde of zevende pad tot het einde zijn gegaan), wei-
geren nirvåña in te gaan of ‘zich met het kleed van
dharmakåya te tooien en naar de andere oever over te ste-
ken’, omdat het dan niet meer in hun macht zou liggen de
mensen zelfs maar een klein beetje te helpen, voor zover
karma dat toelaat. Ze blijven liever onzichtbaar (in de geest,
om zo te zeggen) in de wereld om een bijdrage te leveren
aan de verlossing van de mensen door hun aan te sporen de
goede wet te volgen, dat wil zeggen hen naar het pad van
rechtvaardigheid te leiden. In het exoterische noordelijke
boeddhisme worden al zulke grote figuren als heiligen
vereerd en zelfs gebeden tot hen gericht, zoals de Grieken
en de katholieken die richten tot hun heiligen en schuts-
patronen; deze praktijken vinden in de esoterische leringen
echter geen steun. De twee leringen verschillen enorm. De
exoterische leek kent nauwelijks de werkelijke betekenis
van het woord nirmåñakåya. Vandaar de verwarring en de
gebrekkige verklaringen van de oriëntalisten. Schlagintweit
bijvoorbeeld gelooft dat het nirmåñakåya-lichaam de fysie-
ke vorm betekent, aangenomen door de boeddha’s wanneer
ze op aarde incarneren – ‘de minst verhevene van hun
aardse belemmeringen’ (zie Buddhism in Tibet) – en vervol-
gens geeft hij een volkomen onjuiste visie op het onder-
werp. De ware lering is echter de volgende.
De drie lichamen, of vormen, van een boeddha zijn:
1. Nirmåñakåya.
2. Sambhogakåya.
3. Dharmakåya.
Het eerste is de etherische vorm die iemand zou aan-
nemen als hij, na zijn fysieke lichaam te hebben verlaten,
in zijn astrale lichaam zou verschijnen – en bovendien over
alle kennis van een adept zou beschikken. De bodhisattva
ontwikkelt dit lichaam in zich naargelang hij op het pad
vordert. Als hij het doel heeft bereikt en de vrucht ervan
heeft geweigerd, blijft hij op aarde als een adept, en na
zijn sterven blijft hij, in plaats van nirvåña in te gaan, in dit
glorierijke lichaam dat hij voor zichzelf heeft geweven, on-
zichtbaar voor de niet-ingewijde mensheid, om over haar te
waken en haar te beschermen.
Sambhogakåya is hetzelfde, maar bovendien met de
luister van de ‘drie volmaaktheden’, waarvan er één is dat
aan aardse zaken in het geheel niet meer wordt gedacht.
Het dharmakåya is het lichaam van een volmaakte
boeddha, dat wil zeggen het is helemaal geen lichaam maar
een ideële adem: bewustzijn opgegaan in het universele
bewustzijn, of ziel zonder enige eigenschap. Als een adept
of boeddha eenmaal een dharmakåya is, verbreekt hij elke
mogelijke betrekking met deze aarde en elke gedachte
eraan. Om dus in staat te zijn de mensheid te blijven hel-
pen ‘verzaakt’ een adept, die het recht op nirvåna heeft
verworven, ‘het dharmakåya-lichaam’, zoals dat in mystie-
ke taal wordt beschreven; behoudt van de sambhogakåya
slechts de grote en volledige kennis en blijft in zijn nir-
måñakåya-lichaam voortleven. De esoterische school leert
dat Gautama Boeddha, evenals verschillende van zijn
arhats, zo’n nirmåñakåya is. Er is niemand bekend die, op
grond van grote zelfverzaking en opoffering voor de mens-
heid, hoger staat dan hij.
(35) Myalba is onze aarde – door de esoterische school
nadrukkelijk ‘hel’, en de grootste van alle hellen, genoemd.
De esoterische leer kent geen andere hel of strafplaats dan
op een door mensen bewoonde planeet of aarde. Avîchi is
een toestand, geen plaats.
(36) Dit betekent dat er opnieuw een verlosser van de
mensheid is geboren, die de mensheid naar het nirvåña zal
leiden, dat wil zeggen na het einde van de levenscyclus.
(37) Dit is een van de varianten van de formule die
steevast op elke verhandeling, invocatie, of instructie volgt,
‘Vrede aan alle wezens’, ‘Gezegend zij al wat leeft’, enz.
Een troubadour is van oorsprong een middeleeuwse kunstenaar, vooral begaafd als muzikant-dichter. Een trouvère is een vergelijkbare artiest. Ze waren actief in het Franse taalgebied.
Het woord troubadour is afgeleid van het Occitaanse woord "trobar", dat 'vinden' of 'bedenken' betekent (vr: trobairitz). Het woord "trouvère" is afgeleid van het Oudfranse 'trouver', dat eveneens 'vinden' of 'bedenken' betekent.
In Germaanstalige streken spreekt men over 'minnezangers' (ze zongen over de 'hoofse minne'). Troubadours vertonen ook verwantschap met andere middeleeuwse kunstenaars zoals de jongleur en de minstreel.
Occitanië (Occitaans: Occitània, Frans: Pays d'Oc) noemt men het gebied waar Occitaans wordt gesproken. Het gebied werd in de Middeleeuwen meestal aangeduid met 'Provincia' of 'Langue d'Oc', en viel in het feodale stelsel traditioneel in het Frankische Rijk. Met 'Langue d'Oc' werd tevens de taal aangeduid, tegenover de 'Langue d'Oïl' van het noorden; 'Oc' en 'Oïl' betekenen beide 'ja'. Ze stammen allebei van het vulgair Latijn 'hoc ille', 'dìt' met nadruk.
Er wonen ongeveer 15 miljoen mensen, waarvan ongeveer 10 miljoen Occitaans begrijpen en ongeveer 2 miljoen het dagelijks spreken. Statistieken betreffende minderheidstalen in Frankrijk zijn officieuze benaderingen.
Het wapen van het huis van Toulouse, dat als inofficiële vlag van Occitanië dient.
Na de kruistochten tegen de katharen kwam Occitanië onder meer directe invloed te staan van de Franse kroon. Daarvoor bestond het veelal uit onafhankelijke staatjes met de Franse of Aragonese koningen als suzerein, maar in praktijk functioneerden ze zonder enige hogere autoriteit. De belangrijkste gebieden waren het graafschap Toulouse en het burggraafschap van het huis Trencavel. Sinds de 20e eeuw zijn er bewegingen actief die streven naar meer autonomie. De Occitaanse cultuur beleeft een opleving door middel van bijvoorbeeld tweetalige plaatsnaamborden.
Ascese, Oudgrieks: ἄσκησις, áskēsis, is het streven naar of het beoefenen van een reine levenswandel door de eigen hartstocht en begeerten te beteugelen en zelftucht toe te passen. Ascese kan gepaard gaan met meditatie om de eigen geest stil te maken maar ook met lichamelijke zelfkastijding.
Peter Waldo c. 1140 - ca. 1205; ook Valdo, Valdes, Waldes; Frans: Pierre Vaudès, de Vaux, Latijn: Petrus Waldus, Valdus) was de leider van de Waldenzen, een christelijke spirituele beweging uit de Middeleeuwen.
De traditie dat zijn voornaam "Peter" was, gaat pas terug tot de veertiende eeuw. Dit heeft ertoe geleid dat sommige historici, zoals Jana Schulman, het als waarschijnlijk een latere uitvinding beschouwden. Hij wordt beschouwd als een proto-protestant.
De waldenzen, ook de armen van Lyon genoemd, waren oorspronkelijk aanhangers van een christelijke armoedebeweging die in Frankrijk in de 12e eeuw is ontstaan. Het in Italië gevestigde protestantse kerkgenootschap van gereformeerde signatuur noemt zich 'Waldens'.
Persephone (Oudgrieks: Περσεφόνεια, Persephoneia (vooral bij Homeros) of Περσεφόνη, Persephonè; Latijn: Proserpina) (uitspraak: "pèrseefoonee") is in de Griekse mythologie de godin van het dodenrijk en van de lente. Ze was de dochter van Demeter, de godin van de landbouw en het graan, en de oppergod Zeus. De Romeinse varianten van Demeter en Zeus zijn Ceres en Jupiter.
Demeter (Oudgrieks: Δημήτηρ, Dêmếtêr) is een figuur uit de Griekse mythologie. Zij was de dochter van Kronos en Rhea en dus een zus van Zeus, Poseidon, Hades, Hera en Hestia. Demeter was de godin van de landbouw en de gewassen (op de eerste plaats van het graan). Ze wordt vaak afgebeeld met een korenaar in de hand. Het Romeinse equivalent van Demeter is Ceres.
Delphi (Grieks: Δελφοί, Delfoi) is een archeologische site in de gelijknamige gemeente Delphi, regio Centraal-Griekenland. Het was in de klassieke oudheid een van de beroemdste cultusplaatsen van de god Apollo en het meest bezochte en gerespecteerde orakel van de gehele oudheid.
Apollo (Oudgrieks: Ἀπόλλων, Apóllōn) was een van de belangrijkste godheden van de Griekse mythologie. Zijn eredienst was van alle goden het wijdst verspreid onder het Griekse volk en genoot het hoogste aanzien. Onder de verlatiniseerde naam Apollo is hij bekend geraakt in Rome.
Door de Griekse dichters wordt hij meestal Phoibos Apollo genoemd. Apollo wordt ook wel als de vertegenwoordiger van rationele schoonheid en orde beschouwd, tegenover Dionysos, die de emotionele roes symboliseert.
Zarathustra, Zarathoestra of Zoroaster (Perzisch: زرتش Zartosht) was een Iraanse profeet en de grondlegger van het zoroastrisme, een godsdienst die tegenwoordig haar aanhangers vooral vindt onder de Parsi's in India. Volgens de legenden was de profeet een herder en leefde hij op het platteland. Rond zijn twintigste levensjaar ervoer Zarathustra een crisis en ging hij ronddwalen. Na tien jaar kreeg hij, gezeten aan de oevers van de Oxus (de Amu Darja) een visioen van God (“Ahura Mazda”).
Ahura Mazdâ (Avestaans: 'Heer wijsheid/Wijze heer'; Middelperzisch: Ohrmazd/Hormizd; ook: 'Ahoera Mazda') is de oppergod in het zoroastrisme, de pre-islamitische religie van Iran. Hij vertegenwoordigt het goede, wijsheid, licht en waarheid, en is daarmee de tegenpool van Angra Mainyu ('kwade geest'; Middelperzisch: Ahriman), de leider van kwade krachten.
Angra Mainyu (Perzisch: اهریمن) ('kwade/boze geest'; Middelperzisch: Ahriman) is de god van het kwaad in het zoroastrisme, de pre-islamitische religie van Iran (Perzië). Waar de oppergod Ahura Mazdâ staat voor waarheid, licht, orde en leven, daar staat Angra Mainyu voor bedrog, duisternis, chaos en dood. Op grond daarvan staat in de Avesta, het heilige boek van de zoroastriërs, dat hij niet is. Hij probeert volgens de zoroastrische mythologie Ahura Mazdâ's schepping te verzieken. Daarom schiep hij daêva's (demonen) als tegenhangers voor Ahura Mazdâ's ahura's. Angra Mainyu wordt beschouwd als ongeschapen, en maakt daarom geen deel uit van de schepping, maar is daarin slechts een indringer.
Twee belangrijke goden zijn Isis en Osiris. Isis is de vrouw van Osiris en de beschermgodin van de toverkracht. Osiris was de god van de landbouw en de heerser van de Onderwereld. Hij besliste over je lot. Eerst was hij echter een koning van de Bovenwereld. Hij werd vermoord door zijn broer Seth (god van de chaos). Isis wist met behulp van Anubis de lichaamsdelen van Osiris weer aan elkaar te zetten en zo kon Osiris god worden van de onderwereld. Isis kreeg daarna nog een zoon, Horus, die uiteindelijk Seth versloeg en koning werd van de Bovenwereld.
Hermes Trismegistus is een mythische figuur, wiens naam "Hermes de driemaal (of driewerf) grootste" betekent (grootste filosoof, priester en koning); afgeleid van Ἑρμῆς Τρισμέγιστος (Hermes Trismegistos), de Griekse naam van de Egyptische god van de wijsheid en het schrift, Thoth. Hij werd gezien als een oeroude profeet die geheime kennis openbaarde aan de mens, en is de centrale figuur in het hermetisme. Aan hem werden in de oudheid allerlei hermetica toegeschreven. Praktische teksten over alchemie, magie en astrologie, maar ook mystieke teksten die moesten leiden tot het verkrijgen van gnosis, zoals het Corpus Hermeticum en de Asclepius.
Ook in de middeleeuwen verschenen in Arabische en Europese landen occulte teksten onder de naam Hermes Trismegistus, zoals de Picatrix, Turba philosophorum en de Smaragden tafel. Daarmee werd hij een belangrijk figuur in de wederopleving van esoterie in de vroegmoderne tijd. Men nam toen aan dat hij een tijdgenoot was van Mozes en een belangrijke bron van kennis vormde voor profeten en filosofen zoals Zoroaster, Orpheus en Plato (prisca theologia).
Trismegistus is het meest bekend van zijn axioma uit de Smaragden Tafel: "Zo(als) boven, zo (ook) beneden", verwijzend naar de gelijkstelling van hemel en aarde, van de microkosmos en de macrokosmos. Dit hermetisch axioma is een principe dat ook wordt aangehangen in de theosofie en in de new age-beweging.
Siddhartha Gautama Boeddha (Sanskriet, Pali: Gotama Boeddha) was een spiritueel leider op wiens leer het boeddhisme is gebaseerd. Volgens de boeddhistische traditie leefde hij van ca. 450 v.Chr. tot ca. 370 v.Chr. in Nepal en India. Door moderne historici wordt ca. 480-400 v.Chr. gesuggereerd. Volgens religieuze overleveringen bereikte Gautama Boeddha complete en volledige verlichting, het boeddhaschap.
Gautama Boeddha wordt ook wel de Sakjamoeni (sakyamuni) Boeddha genoemd en werd geboren als Siddhartha Gautama. De naam Siddhartha betekent: wiens doel is volbracht of van wie elke wens vervuld is. Vaak wordt hij kortweg (de) Boeddha genoemd. Boeddha betekent hij die ontwaakt (verlicht) is. De titel Boeddha wordt gegeven aan iemand die op eigen kracht, zonder leraar, de Dhamma (de waarheid, de natuurlijke ordening der dingen) ontdekt heeft en verlichting heeft bereikt. Volgens de traditie zijn er vóór Gautama Boeddha nog een aantal andere boeddha's geweest (een zekere lijst noemt 28 boeddha's). Boeddha werd geboren in een hindoeïstische familie. Boeddha heeft binnen het vaishnavisme de status van negende avatar van de god Vishnoe.
Krishna (कृष्ण, zwart, donker, donkerblauw; Sanskriet: al-aantrekkelijke) is een van de meest aanbeden goden in het hindoeïsme. Als zodanig is Krishna onder meer de hoofdpersoon in de Mahabharata en de Bhagavata Purana. In veel hindoeïstische stromingen wordt Krishna beschouwd als een incarnatie van Vishnoe, een avatara, in andere als de Allerhoogste Persoonlijkheid of hoogste manifestatie van God-energieën, God zelf. Zijn broer was Balarama.
Het taoïsme, ook wel daoïsme of tauïsme genoemd, is een Chinees filosofisch-religieuze traditie die al ruim tweeduizend jaar grote invloed uitoefent op de Chinese cultuur. Wat houdt het taoïsme in hoofdlijnen in?
Het taoïsme ontwikkelde zich naast het confucianisme en het boeddhisme, en overlapt deels met deze filosofieën. Deze drie stromingen samen legden de basis voor het zogeheten neo-confucianisme. Het taoïsme kan beschouwd worden als een filosofie die zich ontwikkeld heeft tot een internationaal invloedrijke religie. Dit geloof heeft eigen taoïstische tempels, eigen priesters en specifieke heilige plekken. De kern van het taoïsme is een filosofie over hoe je in het leven hoort te handelen.
Lao Zi (Chinees: 老子), afkomstig uit (jiaxiang) Henan, Zhoukou, Lüyi (河南省周口市鹿邑县), was een Chinese filosoof, die meestal in de 6e eeuw v.Chr., tijdens de Periode van Lente en Herfst wordt geplaatst, 604 v.Chr. - 507 v.Chr. Hij is, volgens het taoïsme zelf, de belangrijkste stichter van het taoïsme. Mogelijk heeft hij later, in de 5e of 4e eeuw v.Chr. geleefd, tijdens de Periode van de Strijdende Staten. Het is ook mogelijk dat met Lao Zi twee of meer meesters worden aangeduid of een school van denken.
Laozi, Confucius en Gautama Boeddha zijn de drie heilige personen, San sheng of 三聖, van het taoïsme. Ze leefden ook min of meer in dezelfde tijd, in de 6e tot 4e eeuw v.Chr.
Het boek Daodejing (vereenvoudigd Chinees: 道德经; traditioneel Chinees: 道德經; pinyin: Dàodéjīng), ook wel Tao Te Ching of Tao Te King geschreven, is een van de belangrijkste geschriften van het taoïsme, dat naast het confucianisme en boeddhisme een van de grote drie Chinese filosofieën is. De teksten van het boek zouden door Lao Zi uitgesproken zijn in de 6e eeuw v.Chr.
Volgens de mythe zou Lao Zi het geschrift opgetekend hebben toen hij aan het eind van zijn leven een bergpas overtrok naar het Westen, op verzoek van de grenswachter Guan yin Zi. Deze legende wordt vermeld door de Chinese historicus Sima Qian. In feite zijn de teksten eerst mondeling overgeleverd door zijn leerlingen enzovoorts en rond 370 voor Christus voor het eerst genoteerd op bamboestroken, nog weer later op zijdepapier. Mede daardoor is het niet duidelijk of alle uitspraken afkomstig zijn van één of meerdere auteurs. Toch wordt Laozi ('meester Lao' of 'oude meester') meestal beschouwd als de (voornaamste) bron van de teksten. Om die reden wordt het boek vaak ook als " de Laozi" aangeduid.
Veel lezers en zelfs vertalers en schrijvers van en over het geschrift zijn zich er niet van bewust dat er niet één Daodejing is, maar dat er in het oude China vele tientallen, zo niet honderden versies van bestonden. De Chinese standaardversie die het meest gebruikt wordt 'als overgeleverde versie' dateert van de 2e eeuw n.C. en is qua tekst gewijzigd en van politiek-filosofisch commentaar voorzien door Wang Bi, een jonge filosoof die daarmee indruk wilde wekken op zijn vorst. Een eerdere versie is die van Hesshang Gong die meer aandacht schenkt aan mystieke en religieuze teksten en commentaar daar op geeft. Eind vorige eeuw zijn twee oudere versies bij opgravingen aan het licht gekomen, resp. de Mawangdui-versies A en B en de oudste nu bekende versie, de onvolledige Guodian-versie op bamboestroken.
Het eerste vers luidt:
De Dao die kan worden uitgesproken, is niet de eeuwige Dao;
De naam die genoemd kan worden is niet de eeuwige naam.
Het naamloze is de oorsprong van hemel en aarde;
De genoemde is de moeder van talloze dingen.
Daarom,
Voortdurend geen verlangen hebben om het begin ervan te aanschouwen;
Voortdurend verlangen hebben om de beëindiging ervan te zien.
Deze twee hebben dezelfde oorsprong, maar verschillen in naam;
Beide worden Mysterie genoemd.
Mysterie na mysterie is de poort naar alle wonderen.
Het paulicianisme was een christelijke beweging die tussen het midden van de zevende eeuw en eind negende eeuw aanwezig was in het oostelijk deel van het Byzantijnse Rijk en met name in Armenië. Vanaf eind negende eeuw waren er paulicianen aanwezig in Zuid-Italië en vooral op de Balkan
De meest gehanteerde aanname is dat de naam ontleend is aan Paulus van Samosata die van 260 tot 268 bisschop van Antiochië was. In de antieke bronnen worden de opvattingen van Paulus beschreven als een vorm van adoptianisme. In die opvatting was Jezus bij zijn geboorte slechts een gewoon mens. Hij werd in die hoedanigheid door God geselecteerd vanwege een voorbeeldig leven en zou pas bij zijn doop in de Jordaan de Zoon van God geworden zijn. Een andere aanname is dat de naam ontleend is aan de apostel Paulus.
De stichter van de beweging was een zekere Constantijn die de naam Sylvanus aannam. Omstreeks 660 stichtte hij de eerste geloofsgemeenschappen van paulicianen. Omstreeks 685 werd hij beschuldigd van ketterij en gestenigd. Waarschijnlijk is de steniging later verzonnen om een parallel te creëren met de dood van de eerste martelaar Stefanus.
Het Concilie van Saint-Félix , een mijlpaal in de organisatie van de Katharen , werd in 1167 gehouden in Saint-Felix-de-Caraman, nu Saint-Félix-Lauragais genoemd . De verzamelde Katharen-bisschoppen (sommige nieuw benoemd) waren papa Nicetas, Bogomil-bisschop van Constantinopel .
De besluiten van het concilie zijn bekend uit een gedrukte tekst die Guillaume Besse in de 17e eeuw publiceerde, een kopie die hij maakte van een inmiddels verloren gegaan exemplaar uit 1223 dat hij bezat. Er wordt getwijfeld aan de echtheid van dit document. De kopie die Besse zag, was in 1223 gemaakt door Pierre Poulhan, die (op die datum of kort daarna) Kathaarse bisschop van Carcassonne was.
Volgens de tekst van Besse werden de volgende Kathaarse bisschoppen erkend door het concilie en getroost door Nicetas:
Nicetas instrueerde de vergadering dat, net zoals de zeven kerken van Azië zich niet met elkaars onafhankelijkheid bemoeiden, dit ook niet het geval was met de moderne bisdommen van de bogomielen , en dat geldt ook voor de bisdommen van de katharen. Grenzen werden aangesteld om de grens tussen de bisdommen Toulouse en Carcassonne te bepalen: laatstgenoemde kreeg een groot grondgebied dat zich uitstrekte van Narbonne tot Lerida .
Innocentius III, geboren als Lotario dei Conti di Segni (Gavignano, in de buurt van Anagni, 1160/1161 - Perugia, 16 juli 1216) was paus van 8 januari 1198 tot zijn overlijden op 16 juli 1216.
Innocentius III wordt vrij algemeen gezien als een van de machtigste en invloedrijkste pausen in de geschiedenis van het pausdom. Hij oefende een grote invloed uit op de christelijke regimes van Europa. Hij beweerde de suprematie te hebben boven alle Europese koningen. Paus Innocentius speelde door zijn decretalen en het Vierde Lateraans Concilie (1215) een centrale rol in de poging van de Katholieke Kerk tot hervormingen van de kerkelijke aangelegenheden te komen. Dit resulteerde in een aanzienlijke herziening van het canonieke recht. Paus Innocentius is verder opmerkelijk door zijn gebruik van interdicten en andere censuur om wereldlijke heersers te dwingen om zijn beslissingen te gehoorzamen. Deze maatregelen waren overigens niet overal even succesvol. Innocentius riep op tot kruistochten tegen de moslims in Spanje en het Heilige Land en tegen de ketters in het zuiden van Frankrijk (Albigenzische Kruistochten).
Een van Paus Innocentius' meest verreikende beslissingen was het organiseren van de Vierde Kruistocht (1202-1204). Oorspronkelijk bedoeld om het door moslims gecontroleerde Jeruzalem te heroveren door middel van een invasie door Egypte, leidde een reeks van onvoorziene omstandigheden ertoe dat de kruisvaarders naar Constantinopel kwamen, dat in 1204 onder leiding van de bejaarde Venetiaanse doge Enrico Dandolo werd aangevallen en geplunderd. Innocentius aanvaardde de gevolgen van deze gebeurtenis met tegenzin. Hij bleef immers steeds werkzaam voor de hereniging met de Oosterse kerk. De inname en plundering vergiftigt de betrekkingen tussen de Katholieke Kerk en de Grieks-orthodoxe Kerk tot de huidige dag.
Adam Haslmayr (31 oktober 1562 - 16 januari 1630) was een Duitse schrijver, die de eerste commentator was van de Rozenkruisersmanifesten. Hij noemde de openbaring van Paracelsus de "Theophrastia Sancta".
Leven:
Adam Haslmayr werd geboren in Bozen, Zuid-Tirol, en werkte als notaris in Zuid-Tirol. In 1592 publiceerde hij in Augsburg het Newe Teutsche Gesang, een gedrukte verzameling polyfone liederen in het Duits. In 1612 verklaarde hij dat hij in 1610 een manuscript van Fama Fraternitatis had gezien, hoewel de tekst voor het eerst werd gepubliceerd in 1614. Zijn verklaring, gepubliceerd in zijn Antwoord aan de Praiseworthy Brotherhood of Theosophers of Rozenkreuz, was opgenomen in hetzelfde boek als de Fama Fraternitatis, maar de originele editie wordt nog steeds bewaard in de Anna-Amalia Bibliotheek, Duitsland. Haslmayr was een goede vriend van Karl Widemann, met wie hij een huis had gedeeld, en van Benedictus Figulus, beiden ook nauw verwant aan de vroege rozenkruisers. Figulus had Haslmayr in contact gebracht met Widemann, die hem op zijn beurt voorstelde aan prins August van Anhalt.
Haslmayr's antwoord werd in 1612 gepubliceerd met de financiële steun van August van Anhalt. Kort daarna werd Haslmayr door Maximiliaan III van Oostenrijk naar de galeien in Genua gestuurd om te werken, en slechts 4 à 5 jaar later werd hij vrijgelaten. Hij stierf in Augsburg.
Lynda Harris, Ketterij en esoterie in het werk van Jeroen Bosch, Christofoor, Zeist 1996
Max Heindel, pseudoniem voor Carl Louis von Grasshoff (Aarhus, Denemarken, 23 juli 1865 - Oceanside (Californië), Verenigde Staten, 6 januari 1919) was de stichter van de Rozenkruisersbeweging The Rosicrucian Fellowship in Oceanside, Californië. Hij richtte deze beweging in 1909 op nadat hij, naar eigen zeggen, in 1907 was ingewijd in de mysteriën van het Rozenkruis door een onbekende hoge dignitaris van deze beweging. Max Heindel heeft vele geschriften gepubliceerd die allemaal tot het publieke domein behoren. Het Lectorium Rosicrucianum of de Internationale School van het Gouden Rozenkruis is een rozenkruisersbeweging die in Nederland is ontstaan uit de beweging van Max Heindel.
Carl Louis Fredrik von Grasshoff wordt geboren in Denemarken en verlaat op zestienjarige zijn ouderlijk huis om in Glasgow in Schotland te werken op de scheepswerven en scheepswerktuigbouwkunde te studeren en te praktiseren. Van 1895 tot 1901 werkte hij als raadgevend ingenieur in New York. In deze periode trouwde hij en kreeg hij een zoon en twee dochters. Zijn vrouw stierf in 1905.
In 1903 verhuisde hij naar Los Angeles om werk te zoeken. Daar leert hij in 1904 de theosofie kennen. Hij is diep onder de indruk van de leringen over karma en reïncarnatie van Helena Blavatsky (die hij leerde van de theosoof Charles Leadbeater), wordt vegetariër en wijdt zich aan het verspreiden van deze leringen in verschillende steden in Amerika. Al snel wordt hij vice-voorzitter van de Theosofische Vereniging in Amerika. Ook leert hij daar Augusta Foss kennen, die korte tijd later zijn echtgenote zou worden en die hem de beginselen van de astrologie bijbrengt.
Tijdens zijn lezingentournees in de Verenigde Staten stelt Von Grasshoff vast dat de theosofische benamingen, die allemaal in het Sanskriet zijn, het begrip van de lering of filosofie nodeloos bemoeilijken. Daarom ontwikkelt hij een nieuwe westers-esoterische terminologie, die de oorspronkelijk Indische leringen voor denkende mensen begrijpelijk maakt. Hoewel deze leringen hem inzicht in de grote samenhangen van het bestaan hebben gegeven, mist hij een belangrijk element: een filosofie voor het westen.
Op aanraden van een vriendin reist hij in 1907 naar Europa om kennis te maken met de leer van Rudolf Steiner, die toen nog voorzitter was van de Duitse afdeling van de Theosofische Vereniging. Hij volgt lezingen van Steiner en heeft een aantal gesprekken met hem, waarbij verschillen van opvatting tussen hem en Steiner aan het licht komen.
Kort daarop heeft Von Grasshoff naar eigen zeggen tot twee keer toe een ontmoeting met een ‘oudere broeder’ van de orde van het Rozenkruis. Deze stelt hem op de proef, door hem geheime kennis te beloven, op voorwaarde dat hij deze niet verspreidt. Door dit te weigeren, slaagt Von Grasshoff, want de verspreiding van deze kennis ten bate van wereld en mensheid is juist het doel van de orde.
Bij het tweede onderhoud vertelde de oudere broeder hem hoe hij de tempel van het rozenkruis, niet heel ver van Berlijn, kon bereiken. Von Grasshof ging daar naartoe en verbleef daar meer dan een maand. In aanwezigheid en onder de leiding van de oudere broeders ontving hij daar leringen die hij later zou verwerken in zijn hoofdwerk ‘The Rosicrucian cosmo-conception’ of ‘De Wereldbeschouwing der Rozenkruisers’ die hij publiceerde onder de naam Max Heindel, waarvan de eerste druk in november 1909 in Chicago in een oplage van 2000 zou verschijnen. Twee maanden daarvoor had hij op 8 augustus 1909 in Seattle The Rosicrucian Fellowship opgericht.
Van november 1909 tot maart 1910 leidt Max Heindel het werk in Los Angeles en vult met drie lezingen in de week een zaal voor duizend personen tot de nok. Verder verduidelijkt Heindel de rozenkruis-inzichten door brieven, door cursussen, door astrologische studie, door lezingen en door diensten.
Met minimale middelen organiseert hij een groot werk. dat vele vertakkingen kent - Europa, Brazilië, India. Het gedachtegoed kent in grote lijnen dezelfde (esoterische) elementen als de theosofie, zonder de vermenging met de oosterse elementen. Het grote verschil is: bij de Fellowship staat de zending van Christus centraal.
Het leven van Max Heindel is in 2003 uitgebreid beschreven door de Nederlandse biograaf Ger Westenberg (1933).
Jan van Rijckenborgh leefde van 16 oktober 1896 tot 17 juli 1968 als Jan Leene te Haarlem, en zijn broer Zwier Willem (Wim) Leene van 7 mei 1892 tot 9 maart 1938). In 1924 werden Jan en Wim leden van de Rosicrucian Fellowship, opgericht in 1909 door Max Heindel, oftewel Carl Louis von Grasshoff (1865 - 1919), een christelijke occultist, mysticus en astroloog.
Zwier was van 1928 tot zijn overlijden de leider van het Rozenkruisers Genootschap in Nederland. Daarna volgde Jan hem op. Zwier was gevormd en geïnspireerd door professor A.H. de Hartog, die op 19 juli 1917 zijn huwelijk met Hendrica Edelijn had ingezegend. In 1927 begonnen Zwier en Jan in Haarlem een eigen centrum en in 1934 hebben ze zichzelf van de Amerikaanse organisatie losgemaakt.
Catharose de Petri (pseudoniem van Hennie Stok Huizer, 1902–1990) was een Nederlandse mystica en schrijfster. Ze was een van de oprichtsters van het Lectorium Rosicrucianum, een internationale spirituele school gebaseerd op een gnostieke visie op het christendom.
Catharose was al jong geïnteresseerd in esoterie en mystiek. Nadat ze kennis gemaakt had met de visie van de broers Jan en Zwier Willem Leene, leden van de Nederlandse tak van de Rosicrucian Fellowship van Max Heindel, sloot zij zich bij hen aan. De drie scheidden zich af van Heindels interpretatie van de rozenkruizerij en vormden in 1935 hun eigen beweging: het Lectorium Rosicrucianum.
Samen met Van Rijckenborgh schreef zij verschillende boeken over de gnostieke visie van het Lectorium, die in meerdere talen worden uitgegeven door Rozekruis Pers. Daarin wordt gesproken over een omvorming van het innerlijk leven door middel van de christelijke gnosis. In 1956 ontmoetten zij Antonin Gadal, de Franse historicus van de Kathaarse geschiedenis, wiens opvattingen een grote rol speelden in de ontwikkeling van hun ideeën.
Bij het overlijden van Van Rijckenborgh in 1968 nam Catharose de Petri de leiding van de beweging over en behield deze tot haar dood in 1990. De internationale spirituele leiding van het Lectorium zet hun werk tegenwoordig op wereldwijde schaal voort.
Haar spirituele schrijversnaam is een combinatie van Katharen (Catha), Rozenkruisers (Rose) en de Graal (Petri).
Het logiesgebouw
De Tempel
Pico Della Mirandola (1463-1494) is verkondiger en belichaming tegelijk van de Renaissance-mens, zijn Rede over de menselijke waardigheid is het manifest van de vrije mens, die zijn lot in eigen handen neemt.
In zijn korte leven heeft Pico langs vele wegen naar een universele waarheid gezocht. In zijn tijd is hij al geroemd als een wonder van geleerdheid, vermaard om zijn alomvattende kennis. Hij is vertrouwd met de grote denkers van de klassieke oudheid en de middeleeuwen, met de bijbel en de christelijke kerkvaders, maar ook met de joodse, Perzische en Arabische religieuze en wijsgerige teksten.
De Oratio de hominis dignitate is een gepassioneerd pleidooi voor de verzoening van de grote klassieke filosofieën met de christelijke en de oosterse wijsheidtradities.
De Rede over de menselijke waardigheid ademt de zelfbewuste geest van de Renaissance: het bevrijdend inzicht dat een nieuw tijdperk is aangebroken. De mens, middelpunt van het heelal, is tot de vrijheid geroepen een leven lang beeldhouwer te zijn van zijn eigen lot, om te worden die hij verkiest te zijn. Deze hymne van de verzoening en de menselijke vrije wil klinkt door tot in onze tijd. In de ambitie om het nobelste van christendom en islam te verenigen met het heilzaamste van heidendom en hellenisme toont zich Pico's tegendraadse wil om de wezenlijke waardigheid van de mens gestalte te geven.
Charles Webster Leadbeater (Stockport (Verenigd Koninkrijk), 16 februari 1854 - Perth (Australië), 1 maart 1934) was een Britse bisschop van de Vrij-Katholieke Kerk die voornamelijk bekend is als theosoof.
Leadbeater was oorspronkelijk een anglicaanse priester. Hij werd in 1883 lid van de Theosofische Vereniging. Nadat hij Helena Petrovna Blavatsky ontmoette in Londen, in 1884, vertrok hij naar India. Na haar overlijden in 1891 werd hij de belangrijkste ideoloog van de Theosophical Society.
Binnen het boeddhisme is Maitreya de toekomstige Boeddha.
Maitreya is een bodhisattva, die volgens het geloof van sommige boeddhisten uiteindelijk op aarde geboren zal worden, verlichting zal bereiken en een pure dhamma zal onderwijzen. Maitreya Bodhisattva wordt de opvolger van de historische Sakyamuni Boeddha.
Hij werd het eerst genoemd in de Maitreyavyakarana*, een tekst in het Sanskriet. Er zijn vele mensen geweest die zichzelf Maitreya hebben genoemd, maar geen van de personen is erkend door de boeddhistische gemeenschap.
*Documentair erfgoed ingediend door India en aanbevolen voor opname in het Memory of the World Register in 2017.
Maitreyayvarakarana is een zeer korte tekst, geschreven op palmblad in het gemengde karakter van Kutila- en Ranjana-schrift, een manuscript uit de Pala-periode (ten tijde van Gopaladeva, 57e regna; jaar, ongeveer 10e eeuw na Christus) is in het bezit van de Aziatische Vereniging, Calcutta. Er wordt aangenomen dat Maitreya, de toekomstige profeet, uiteindelijk op aarde zal verschijnen als de verlichte Boeddha en de zuivere dharma zal onderwijzen. De tekst is geschreven in een periode waarin de boeddhistische literatuur te maken kreeg met een overgang van de Sthaviravada- naar de Mahayana-school. Vyakarana betekent in het boeddhistische Sanskriet een bepaald soort compositie over de profetie of voorspelling van de toekomstige Boeddha's, zoals gevonden in de Navanga-afdeling van Buddhavacana. Volgens de Mahayanische opvatting betekent Vyakarana een speciaal soort Avadana-literatuur die betrekking heeft op het toekomstige boeddhaschap van een wezen of godheid of een hoofddiscipel in een bepaalde wereld. Omdat een tekst een bron van kerkelijke en iconografische inspiratie is voor mensen die populair zijn in de hele boeddhistische wereld.
Deze ochtend gaan we de opheffing van de Orde van de Ster bespreken. Veel mensen zullen verheugd zijn, terwijl anderen tamelijk verdrietig zullen zijn. Het gaat er echter niet om hierover blij danwel verdrietig te zijn omdat dit onvermijdelijk is, zoals ik zal uitleggen. Wellicht kunt u zich het verhaal herinneren over de duivel en zijn vriend die op straat aan het wandelen waren. Ze zagen toen voor zich een man bukken en iets van de grond oprapen, dat bekijken en daarna in zijn zak stoppen. De vriend zei tot de duivel: “Wat heeft die man opgeraapt?” “Hij raapte een stukje van de Waarheid op”, zei de duivel. “Dat is dan een slechte zaak voor jou” zei de vriend. “O, zeker niet”, antwoordde de duivel hem, “Die laat ik hem organiseren.”
Ik beweer dat Waarheid een land zonder wegen is en dat je haar niet kunt benaderen via welke weg dan ook, niet door enige religie, door geen enkele sekte. Dat is mijn zienswijze en ik houd hier absoluut en zonder enige voorwaarde aan vast. Waarheid, die immers onbegrensd is, niet geconditioneerd, en onbenaderbaar via welk pad dan ook, kan niet georganiseerd worden. Ook zou er geen enkele organisatie gevormd moeten worden om mensen te leiden of te dwingen tot het volgen van enig pad. Wanneer je dat eenmaal begrijpt dan zal je zien hoezeer het onmogelijk is om een geloof te organiseren. Een geloof is geheel en al een individuele aangelegenheid en je kunt en moet die niet tot een organisatie maken. Wanneer je dat toch doet, dan wordt het dood, uitgekristalliseerd; het wordt een belijdenis, een sekte, een religie om op te leggen aan anderen. Dit is wat iedereen op de wereld probeert te doen. Waarheid wordt daarmee ingeperkt en tot een soort speelgoed gemaakt voor hen die zwak zijn en voor hen die slechts tijdelijk ontevreden zijn. Waarheid kan niet omlaag worden gehaald. Het individu moet juist een poging doen om naar haar op te stijgen. Je kunt niet de bergtop naar de vallei brengen. Wanneer je de bergtop zou willen bereiken, dan moet je door de vallei gaan, de steile hellingen beklimmen, zonder bang te zijn voor de gevaarlijke afgronden.
Dit is dan vanuit mijn gezichtspunt de eerste reden waarom de Orde van de Ster opgeheven zou moeten worden. Desondanks zullen jullie waarschijnlijk andere Ordes stichten en jullie zullen blijven behoren tot andere organisaties in de zoektocht naar Waarheid. Ik wil niet behoren tot enige organisatie op spiritueel gebied, begrijp dit alstublieft. Ik wil best gebruik maken van een organisatie die mij naar Londen zou brengen, bijvoorbeeld; dit is toch een ander soort van organisatie, alleen mechanisch, zoals de post of de telegraaf. Ik zou gebruik maken van een auto of een stoomboot om te reizen, dit zijn slechts fysieke mechanismes die volstrekt niets van doen hebben met spiritualiteit. Nogmaals, ik beweer dat geen enkele organisatie de mensheid naar spiritualiteit kan leiden.
Wanneer een organisatie wordt opgericht voor dat doel dan wordt ze een steunkruk, een zwakte, een vastgeketend-zijn en moet daarom het individu wel verlammen en hem beletten om te groeien, zijn uniciteit vast te stellen, die gelegen is in de ontdekking, voor zichzelf, van die absolute, onvoorwaardelijke Waarheid. Dit is dan een andere reden, omdat ik nu eenmaal het Hoofd van de Orde ben, om deze op te heffen. Niemand heeft me ertoe overgehaald deze beslissing te nemen. Dit is geen grootse daad, omdat ik geen enkele volgeling wil hebben en dit meen ik. Op het moment dat je iemand volgt dan stop je met het volgen van Waarheid. Ik houd me niet bezig met of jullie opletten bij wat ik zeg of niet. Ik wil een bepaald iets in de wereld doen en ik zal het gaan doen met niet aflatende concentratie. Voor mij is slechts één essentieel ding belangrijk: de mensheid vrij te maken. Ik wil hem vrij maken van alle kooien, van alle angsten, en geen religies stichten en nieuwe sektes, noch nieuwe theorieën en nieuwe filosofieën verkondigen. Dan vragen jullie mij natuurlijk waarom ik de hele wereld over ga, steeds voordrachten houdend. Ik zal jullie zeggen waarom ik dit doe: niet omdat ik volgelingen wil hebben, niet omdat ik een speciale groep van speciale discipelen wil. (Hoe mensen toch anders van hun medemensen willen zijn ondanks dat hun verschillen lachwekkend, absurd en triviaal mogen zijn! Ik wil deze absurditeit niet aanmoedigen.) Ik heb geen discipelen, geen apostelen, noch op aarde, noch op het gebied van spiritualiteit. Ook is het niet de verlokking van het geld of het verlangen om een comfortabel leven te leiden die me aantrekt. Wanneer ik een comfortabel leven zou willen leiden dan zou ik niet naar een Kamp komen of in een vochtig land verblijven! Ik spreek vrijuit want ik wil dit geregeld hebben voor eens en altijd. Ik wil deze kinderachtige discussies niet, jaar na jaar.
Een verslaggever van een krant die me interviewde beschouwde het als een grootse daad om een organisatie op te heffen van duizenden en duizenden leden. Voor hem was dit een grootse daad omdat zoals hij zei “Wat zal je daarna gaan doen, hoe zal je kunnen leven? Je zult geen volgelingen meer hebben, niemand zal nog naar je willen luisteren. ”Wanneer er slechts vijf mensen zijn die willen luisteren, die willen leven, die hun gezichten hebben gericht op de eeuwigheid, dan zal dat toereikend zijn. Wat voor zin heeft het om duizenden te hebben die het niet begrijpen, die volledig ingepakt zijn door vooroordeel, die niet het nieuwe willen, maar liever het nieuwe willen vertalen naar hun eigen steriele, stilstaande zelf? Wanneer ik krachtig spreek, begrijp me dan alstublieft niet verkeerd, het is niet het gevolg van een gebrek aan compassie. Wanneer je naar een chirurg gaat voor een operatie, is het dan niet goedhartig van hem om je te opereren ondanks dat hij je pijn zal doen? Daarom, op gelijke wijze, spreek ik vrijuit. Het is niet vanwege gebrek aan echte affectie – in tegendeel.
Zoals ik gezegd heb, heb ik maar één bedoeling: om de mensheid vrij te maken, hem naar vrijheid aan te sporen, hem te helpen afstand te nemen van alle beperkingen, want alleen dat zal hem eeuwige vreugde geven, zal hem de onvoorwaardelijke realisatie van het zelf schenken.
Omdat ik vrij ben, niet geconditioneerd, heel – niet een deel, niet de betrekkelijke, maar de gehele Waarheid die eeuwig is – wil ik dat zij die mij proberen te begrijpen vrij zijn; niet om mij te volgen, niet om van mij een kooi te maken die een religie zal worden, een sekte. Maar beter zouden ze vrij zijn van alle angsten – van de angst voor religie, van de angst voor redding, van de angst voor spiritualiteit, van de angst voor liefde, van de angst voor de dood, van de angst voor het leven zelf. Zoals een artiest een schilderij maakt omdat hij genoegen schept in dat schilderij, omdat het zijn zelf-expressie is, zijn glorie, zijn welzijn, zo doe ik dit en niet omdat ik ook maar iets van wie dan ook wil. Jullie zijn gewend aan autoriteit of aan de sfeer van autoriteit waarvan jullie denken dat die jullie zal leiden naar spiritualiteit. Jullie denken en hopen dat een ander, door zijn uitzonderlijke krachten – een wonder – jullie naar een gebied kan brengen van eeuwige vrijheid die Vreugde is. Jullie hele blik op het leven is gebaseerd op die autoriteit.
Jullie hebben nu drie jaar naar mij geluisterd zonder dat er enige verandering optrad, behalve bij een paar. Ontleed nu wat ik zeg, wees kritisch zodat je grondig, fundamenteel zult begrijpen. Wanneer je zoekt naar een autoriteit om je naar spiritualiteit te leiden dan ben je automatisch geneigd om een organisatie te vormen rond die autoriteit. Juist door het instellen van deze organisatie die, zo denk je, deze autoriteit zal helpen je naar spiritualiteit te leiden, word je gevangen in een kooi.
Wanneer ik vrijuit praat, onthoud dan dat ik dat doe, niet uit ruwheid, niet uit wreedheid, niet vanwege enthousiasme voor mijn doel, maar omdat ik wil dat jullie begrijpen wat ik zeg. Dat is de reden dat jullie hier zijn en het zou zonde van de tijd zijn wanneer ik mijn zienswijze niet helder en duidelijk zou uitleggen. Gedurende achttien jaar hebben jullie je voorbereid op deze gebeurtenis, op de Komst van de Wereldleraar. Gedurende achttien jaar hebben jullie georganiseerd, hebben jullie gezocht naar iemand die een nieuwe vreugde aan jullie harten en geesten zou geven, die jullie hele leven zou transformeren, die jullie een nieuw begrip zou geven; naar iemand die jullie zou optillen naar een nieuw niveau van leven, die je een nieuwe bemoediging zou geven, die je vrij zou maken – en zie wat er nu gebeurt! Bedenk eens, beredeneer dit voor jezelf, en ontdek in welk opzicht dat geloof je veranderd heeft – niet de oppervlakkige verandering van het dragen van een badge, wat triviaal is, absurd. Op welke manier heeft zo’n geloof alle niet-essentiële dingen van het leven weggevaagd? Dat is de enige manier om het te beoordelen: op welke manier ben je vrijer, voornamer, gevaarlijker voor elke Maatschappij die gebaseerd is op het onware en het niet-essentiële? Hoe zijn de leden van deze organisatie van de Ster anders geworden? Zoals ik zei hebben jullie je achttien jaar voorbereid voor mij. Het maakt me niet uit of jullie geloven dat ik de Wereldleraar ben of niet. Dat is niet erg belangrijk. Omdat jullie behoren tot de organisatie van de Orde van de Ster hebben jullie je sympathie en je energie gegeven, erkennend dat Krishnamurti de Wereldleraar is – gedeeltelijk of geheel: geheel voor hen die echt aan het zoeken zijn, slechts gedeeltelijk voor hen die tevreden zijn met hun eigen halve waarheden.
Jullie hebben je voorbereid gedurende achttien jaar en zie hoeveel moeilijkheden er zijn in de manier van je begrip, hoeveel complicaties, hoeveel triviale dingen. Je vooroordelen, je angsten, je autoriteiten, je oude en nieuwe kerken – deze allemaal, zo beweer ik, zijn een hindernis voor begrip. Ik kan mezelf niet duidelijker uitdrukken dan zo. Ik wil niet dat jullie het met mij eens zijn, ik wil niet dat jullie me volgen, ik wil dat jullie begrijpen wat ik zeg. Dit begrip is nodig omdat je geloof je niet getransformeerd maar je alleen maar ingewikkelder gemaakt heeft en omdat jullie niet bereid zijn om de dingen onder ogen te zien zoals ze zijn. Jullie willen je eigen goden hebben – nieuwe goden in plaats van de oude, nieuwe religies in plaats van de oude, nieuwe vormen in plaats van de oude – allemaal even waardeloos, allemaal barrières, allemaal beperkingen, allemaal steunkrukken. In plaats van oud spiritueel onderscheid hebben jullie nieuw onderscheid, in plaats van oude aanbiddingen hebben jullie nieuwe. Jullie zijn allemaal afhankelijk voor je spiritualiteit van een ander, voor je geluk van een ander, voor je verlichting van een ander; en hoewel jullie je hebben voorbereid op mij gedurende achttien jaar zijn jullie niet bereid het ook te doen wanneer ik jullie zeg dat al deze dingen onnodig zijn, wanneer ik zeg dat je ze allemaal weg moet doen en dat jullie voor de verlichting in jezelf moet zoeken, voor de glorie, voor de zuivering en voor de onkreukbaarheid van het zelf. Er zijn er wellicht een paar, maar weinigen, zeer weinigen. Waarom dan een organisatie?
Waarom hebben onwaarachtige, hypocriete mensen mij gevolgd, de belichaming van Waarheid? Onthoud alstublieft dat ik niet iets ruws of onvriendelijks zeg, maar we hebben een situatie bereikt waarin we de dingen onder ogen moeten zien zoals ze zijn. Ik zei vorig jaar dat ik geen compromis zou sluiten. Zeer weinigen luisterden toen naar me. Dit jaar heb ik het heel duidelijk laten blijken. Ik weet niet hoeveel duizenden mensen over de wereld – leden van de Orde – zich op mij voorbereid hebben gedurende achttien jaar en nu toch niet bereid zijn om onvoorwaardelijk te luisteren, geheel, naar wat ik zeg.
Zoals ik hiervoor zei is mijn bedoeling om de mensheid onvoorwaardelijk vrij te maken, omdat ik beweer dat de enige spiritualiteit de onkreukbaarheid is van het zelf die eeuwig is, is de harmonie tussen rede en liefde. Dit is de absolute, onvoorwaardelijke Waarheid die het Leven zelf is. Daarom wil ik de mensheid vrij maken, erin verheugend zoals een vogel in de heldere lucht, onbezwaard, onafhankelijk, extatisch in die vrijheid. En ik, voor wie jullie je voorbereid hebben gedurende achttien jaar, zeg nu dat jullie vrij moeten zijn van al deze dingen, vrij van jullie complicaties, jullie verwikkelingen. Hiervoor is geen organisatie nodig gebaseerd op spiritueel geloof. Waarom een organisatie behouden voor vijf of tien mensen in de wereld die het begrepen hebben, die worstelen, die alle triviale dingen terzijde geschoven hebben? En voor de zwakke mensen kan er geen organisatie zijn om hen te helpen de Waarheid te vinden, want Waarheid is in iedereen; het is niet ver weg, het is niet dichtbij; het is eeuwig daar.
Organisaties kunnen je niet vrij maken. Niemand van buiten kan je vrij maken; evenzeer kan georganiseerde aanbidding, noch het opofferen van jezelf voor een doel je vrij maken; noch het jezelf tot een organisatie vormen, noch het jezelf in grote projecten storten. Je gebruikt een typemachine om brieven te schrijven, maar je zet die niet op een altaar en aanbidt het. Maar dat is wat je aan het doen bent als organisaties je allereerste zorg zijn.
“Hoeveel leden zijn er?” Dat is de eerste vraag die me gesteld wordt door alle kranten-verslaggevers. “Hoeveel volgelingen hebt u? Aan de hand van hun aantal zullen we beoordelen of wat u zegt waar is of onwaar.” Ik weet niet hoeveel het er zijn. Daar houd ik me niet mee bezig. Zoals ik al zei, als er slechts één mens zou zijn die vrij gemaakt zou zijn, dan zou dat genoeg zijn.
Nogmaals, jullie hebben het idee dat alleen bepaalde mensen de sleutel tot het Rijk van Vreugde bezitten. Niemand bezit hem. Niemand heeft de autoriteit om die sleutel te bezitten. De sleutel is je eigen zelf, en in de ontwikkeling en de zuivering en in de onkreukbaarheid van dat zelf alleen ligt het Rijkdom van Eeuwigheid.
Aldus zullen jullie zien hoe absurd de hele structuur is die jullie hebben gebouwd, zoekend naar hulp van buitenaf, afhankelijk van anderen voor je troost, voor je geluk, voor je kracht. Deze kunnen alleen gevonden worden in onszelf.
Jullie zijn eraan gewend om gezegd te worden hoe ver jullie je ontwikkeld hebben, wat je spirituele status is. Hoe kinderachtig! Wie buiten jezelf kan zeggen of je vanbinnen mooi of lelijk bent? Wie buiten jezelf kan zeggen of je onkreukbaar bent? Jullie zijn niet serieus wat dit soort zaken betreft.
Maar zij die echt verlangen om te begrijpen, die ernaar zoeken om te vinden dat wat eeuwig is, zonder begin en zonder eind, zullen samen hun weg gaan met een grotere intensiteit en zullen een gevaar zijn voor alles dat niet-essentieel is, voor onwerkelijkheden, voor schaduwen. En zij zullen zich concentreren, zij zullen de vlam worden, omdat zij begrijpen. Zo’n “lichaam” moeten we creëren en dat is wat ik voor ogen heb. Vanwege dat echte begrip zal er echte vriendschap zijn. Vanwege die echte vriendschap – die jullie blijkbaar niet kennen – zal er een echte samenwerking zijn van en met iedereen. En dit is niet vanwege autoriteit, vanwege gered te zullen worden, niet vanwege zelfopoffering voor een doel, maar omdat je echt begrijpt en daarom in staat bent om te leven in het eeuwige. Dit is iets groters dan alle genot, dan elke opoffering.
Zo zijn dit een paar van de redenen waarom ik, na zorgvuldige overwegingen gedurende twee jaar, deze beslissing heb genomen. Deze is niet het gevolg van een plotselinge impuls. Ik ben er niet toe overgehaald door wie dan ook. Ik word niet overtuigd wat dit soort dingen betreft. Gedurende twee jaren heb ik hier over nagedacht, langzaam, zorgvuldig, geduldig, en ik heb nu besloten om de Orde op te heffen, omdat ik nu eenmaal haar Hoofd ben. Jullie kunnen andere organisaties vormen en op iemand anders wachten. Daar heb ik niets mee te maken, noch met het maken van nieuwe kooien, nieuwe versieringen voor die kooien. Mijn enige zorg is om de mensheid absoluut, onvoorwaardelijk vrij te maken.”
Bron: deverwanten
Waarheid, zeg ik u, is een land zonder paden, dat langs geen enkele weg, door geen enkele godsdienst, geen enkele sekte, valt te bereiken. […] Omdat waarheid onbegrensd, absoluut en onbenaderbaar is, langs welke weg ook, is ze niet te organiseren. […] Het is mij er niet om begonnen een nieuwe godsdienst of een nieuwe sekte te stichten, of nieuwe theorieën of nieuwe filosofieën in te voeren. Integendeel, het gaat mij om het enige dat wezenlijk belangrijk is: dat de mens echt vrij zal zijn.
Deze woorden sprak Krishnamurti op 3 augustus 1929 tijdens het jaarlijkse kamp van de internationale Orde van de Ster op de Besthmenerberg in Ommen. De orde was in 1911 opgericht in het Indische Benares door leiders van de Theosofische Vereniging, die streefde naar een nieuwe geestelijke wereldorde op basis van de kernwaarden uit de westerse en oosterse religies. De theosofen geloofden dat na de eerdere boodschappers Krishna en Jezus Christus aan het begin van de 20ste eeuw een derde wereldleider zou opstaan. In een smerig en ondervoed jongetje op een strand in India meende één van hen de nieuwe Ster van het Oosten te herkennen: Jiddu Krishnamurti. De jonge goeroe kwam aan het hoofd te staan van een nieuwe internationale orde.
In 1920 woonde Philip van Pallandt van Eerde een lezing van Krishnamurti bij in Londen. Van Pallandt droeg de theosofie een warm hart toe. Hij raakte diep onder de indruk van Krishnamurti, die geestelijke vrijheid, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid predikte. Al jaren zocht hij een geschikte bestemming voor zijn landgoed. Hij besloot al zijn onroerend goederen aan Krishnamurti te schenken. Aangezien deze geen persoonlijke eigendommen wenste te bezitten, werd de schenking ondergebracht in de Eerde Stichting met als doel "de bevordering der levensleer van onbaatzuchtigheid en liefde tot alle medeschepselen ter effening van de weg tot Wereldbroederschap". In Ommen keken de mensen vreemd op van deze stap. Het hervormde kerkbestuur besloot Van Pallandt als vooraanstaande theosoof in 1926 niet te herkiezen als president-kerkvoogd. De baron zelf zag het probleem niet. Theosofie was in zijn ogen geen godsdienst, maar een wijsbegeerte. "Als iedereen die zich Christen noemt nu maar minder over de leer sprak, maar meer er naar leefde, dan zouden al die verschillen niet bestaan. Want het spreken over een leer verdeelt de menschen maar het leven van de leer vereenigt hen", schreef hij.
De Orde van de Ster van het Oosten besloot in 1923 Eerde tot hoofdkwartier van de beweging in te richten. Krishnamurti en zijn staf namen er hun intrek. Er ontstonden zelfs plannen om hier een "Geestelijk Wereldcentrum" te stichten, inclusief arbeiderswoningen, fabrieken en scholen naar de opvattingen van de orde. De plannen beperkten zich vooralsnog tot de oprichting van een school, genoemd naar de wijsgeer Pythagoras. Bovendien organiseerde de orde vanaf 1924 een jaarlijks Sterkamp in Ommen. De kampplaats op de noordoosthelling van de Besthmenerberg groeide in de loop van de jaren uit tot een dorpje met semi-permanente gebouwen en eigen infrastructuur. Hoogtepunt van een Sterkampdag was de toespraak die Krishnamurti tijdens het avondlijk kampvuur hield. Duizenden mensen kwamen vanuit alle uithoeken in de wereld naar Eerde om te luisteren naar de nieuwe wereldleraar. In 1929 waren er bijvoorbeeld 3.000 mensen bijeen uit 50 verschillende landen. De bezoekers kwamen meestal met de trein aan. Ommen werd een wereldwijd begrip. "Laat ieder Sterlid in Europa denken aan Ommen-Eerde als het werkelijk hart van het werk van de Ster in de westerse wereld. Eenmaal zal het een van de grote bedevaartsplaatsen van de wereld worden", klonk het in 1925.
De beminnelijke Krishnamurti werd door zijn aanhangers op handen gedragen. In 1927 verklaarde de Orde van de Ster dat de toevoeging "in het oosten" niet meer van toepassing was: Krishnamurti werd uitgeroepen tot de nieuwe geestelijke wereldleider. Maar Krishnamurti zelf keerde zich geleidelijk juist tegen de verheerlijking van zijn persoon. Het stond de individuele vrijheid van zijn volgelingen in de weg, meende hij. Als uiterste consequentie van zijn eigen overtuiging zag hij zich gedwongen zijn bloeiende orde op te heffen. Dit onverwachte besluit maakte ook een einde aan de rol van Ommen als internationaal centrum van de beweging. De Eerde Stichting gaf het landgoed terug aan de schenker. Alleen het kampterrein bleef van de stichting, die hier tot 1938 sterkampen organiseerde. In de oorlog richtte de Duitse bezetter het terrein in als strafkamp. Na de oorlog kwam er een vakantiepark onder de naam Vacantievreugd.
Bron: canon van Nederland
De Club des Cordeliers, officieel Société des droits de l'homme et du citoyen geheten ("Maatschappij voor de Rechten van de Mens en de Burger"), was een radicaal gezelschap tijdens Franse Revolutie. De club verspreidde ideeën over vrijheid, gelijkheid en broederschap. Hij zag als taak een toeziend oog op de revolutie te houden en waakzaam te zijn tegen misbruik van macht.
Karl Heinrich Marx (Trier, 5 mei 1818 – Londen, 14 maart 1883) was een Duits denker die de (politieke) filosofie, de economie, de sociologie, de journalistiek en de historiografie sterk heeft beïnvloed. Hij was een grondlegger van de arbeidersbeweging en een centraal figuur in de geschiedenis van het socialisme en het communisme. Marx woonde en werkte in Duitsland, in Frankrijk, in België, en Engeland. Zijn bewogen leven deelde hij met zijn vrouw Jenny von Westphalen en met zijn vriend Friedrich Engels, die hem zijn hele leven steunde – ook financieel – en die na Marx' dood zijn werken persklaar maakte.
Als Marx' belangrijkste werk wordt meestal Das Kapital (of in het Nederlands: Het Kapitaal) beschouwd. Daarnaast is zijn Communistisch Manifest (met Friedrich Engels) wereldberoemd.
Op het werk en de denkbeelden van Karl Marx (en Friedrich Engels) is het marxisme gebaseerd.
Friedrich Engels (Barmen (Wuppertal), 28 november 1820 - Londen, 5 augustus 1895) was een Duitse industrieel, sociaal wetenschapper, auteur en filosoof. Als politiek (socialistisch) theoreticus was hij in de 19e eeuw ten tijde van de Industriële Revolutie en het rijzen van het daardoor ontstane sociale vraagstuk omtrent het lot van de snelgroeiende arbeidersklasse de stichter van de marxistische theorie, samen met Karl Marx. In 1845 publiceerde hij De Toestand van de Arbeidersklasse in Engeland, gebaseerd op persoonlijke waarnemingen en onderzoek. In het "revolutiejaar" 1848 was hij medeauteur van Het Communistisch Manifest samen met Karl Marx, en later steunde hij Marx financieel om onderzoek te doen en Het Kapitaal te schrijven. Na Marx' dood in 1883 bewerkte hij het tweede en derde deel. Bovendien organiseerde Engels Marx' nota's over de "Theorieën over de Meerwaarde" en dit door hem verzameld en geredigeerd materiaal werd later gepubliceerd als het "vierde deel" van Het Kapitaal.
Jan van de Venis
Jan van de Venis is oud-advocaat en eigenaar van JustLaw. Dit gespecialiseerde kantoor richt zich op hoe het recht en mensenrechten kunnen werken vóór duurzame ontwikkeling en de mooist mogelijke toekomst voor al het leven. Hij was werkzaam in de commerciële advocatuur, als advocaat in loondienst bij Greenpeace International, en werkt voor diverse NGOs, de VN, politici en in het publiek bestuur. Jan kent de corporate, goede doelen en publieke wereld van binnenuit.
Steeds vaker spelen de rechten van kinderen, toekomstige generaties en de natuur in zijn werk een grote rol. Inhoudelijk, als jurist, maar ook als inspirerend spreker en dagvoorzitter.
Ook als waarnemend Ombudspersoon Toekomstige Generaties houdt Jan van de Venis zich bezig met de vraag: ‘hoe kunnen we ethiek en recht in werk en privé laten werken zodat we nu een rechtvaardige, duurzame en inclusieve maatschappij creëren en een gezonde en biodiverse planeet doorgeven aan toekomstige generaties?’ Mensenrechten, kinderrechten, rechten van toekomstige generaties en ‘RechtenvoordeNatuur’ helpen daarbij.
Bron: "de Spreker"
Jean-Pierre Geelen (Zwijndrecht, 22 april 1964) is een Nederlands journalist en columnist, die sinds 2001 voor het dagblad de Volkskrant werkzaam is. In eerste instantie werkte hij enkel als redacteur; van begin 2009 tot eind 2015 was hij tv-criticus van de Volkskrant. Sinds 1 januari 2016 is Geelen dagelijks columnist in het katern V van die krant. Hij schrijft daarin onder meer over media, kunst en cultuur. Hij was in de periode augustus 2017 tot zomer 2019 Ombudsman bij de Volkskrant.
Erik Kaptein studeerde in 1982 af aan de Wageningen Universiteit & Research als landschapsarchitect. Hierna werkte hij als wetenschappelijk medewerker aan zijn promotieonderzoek naar landschappelijke woonvormen. In zijn verdere loopbaan bij diverse ruimtelijke adviesbureaus en overheden staat de relatie tussen de mens en de levende natuur centraal.
Stone, Christopher D. Moeten bomen blijven staan? Recht, moraal en milieu. Oxford: Oxford University Press, 2010.
“Moeten bomen staan, oorspronkelijk gepubliceerd in 1972 was een verzamelpunt voor de toen opkomende milieubeweging, die een wereldwijd debat op gang bracht over de fundamentele aard van wettelijke rechten, dat ook het Amerikaanse Hooggerechtshof bereikte. Nu, in de vijfendertigste jubileumeditie, actualiseert Christopher D. Stone zijn oorspronkelijke proefschrift en onderzoekt hij de impact die zijn ideeën hebben gehad op de rechtbanken, de academie en de samenleving als geheel. De kern van het boek is een overtuigend argument dat het milieu wettelijke rechten moet krijgen.
Voor de nieuwe editie onderzoekt Stone een verscheidenheid aan recente gevallen en actuele gebeurtenissen – en aanverwante onderwerpen zoals klimaatverandering en de bescherming van de oceanen – en biedt een overzicht van het verleden en een glimp van de toekomst van de milieubeweging.
René Descartes (La Haye en Touraine, 31 maart 1596 – Stockholm, 11 februari 1650) was een uit Frankrijk afkomstige filosoof en wiskundige, die een groot deel van zijn leven in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden woonde. Zijn benadering van het probleem van de kennis en de aard van de menselijke geest speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de filosofie. Hij is bekend om zijn uitspraak "Cogito, ergo sum"[en wordt algemeen beschouwd als de vader van de moderne filosofie. Hij was een van de eersten die de filosofie van Aristoteles niet alleen verwierp, maar ook verving door een eigen filosofisch systeem. Daarmee legde hij de basis voor de 17e-eeuwse stroming van het rationalisme. Descartes was sterk beïnvloed door de vooruitgang in de natuur- en sterrenkunde en een van de centrale figuren van de wetenschappelijke revolutie. Hij gaf voor het eerst een idee van wat de natuurwetenschap in de toekomst zou bieden. Zijn Verhandeling over de methode (1637) behoort tot zijn invloedrijkste werk.
Het orphisme (ook gespeld als orfisme) was de naam van een godsdienstig-wijsgerige beweging die zich in het oude Griekenland verspreidde aan het begin van de 6e eeuw v.Chr.
De oorsprong van de leer ligt in Thracië, het geboorteland van de mythische dichter-zanger Orpheus. Deze zou volgens de overlevering de mysteriën van de Egyptenaren bekendheid gegeven hebben bij de Grieken. De orphisten legden de nadruk op de goddelijke natuur in de mens en dus op zijn onsterfelijkheid en zijn voortbestaan buiten de aarde. Volgens hun leer kan de mens door zijn levenswandel invloed uitoefenen op zijn lot na zijn dood. Een orphisch dogma was ook de reïncarnatie: het lichaam was een kerker voor de ziel, die door een reeks wedergeboorten gelouterd moest worden.
Het orphisme stond ver buiten de ideologie en de praktijk van de traditionele Griekse godsdienst. De ingewijden noemden zich "de zuiveren" (in het Grieks katharoi, waarvan in latere tijden het woord "ketter(s)" is afgeleid), waren verenigd in broederschappen en beschouwden zich als uitverkorenen. De orphici onderhielden ook een geheime cultus, waarover wij slechts weinig weten, door de algemene plicht tot geheimhouding.
De invloed van het Orphisme op het volksgeloof was gering, maar op filosofische stelsels heeft het wel ingrijpende invloed uitgeoefend. De leer van Pythagoras, Heraclitus en van Plato, maar ook van het christendom (althans wat de opvatting over de ziel betreft), lijkt op sommige punten erg beïnvloed door orphische denkbeelden.
Mohandas Karamchand Gandhi (Porbandar, 2 oktober 1869 – New Delhi, 30 januari 1948), vaak Mahatma Gandhi genoemd, was een Indiase jurist en politicus, die nationaal en spiritueel leider van India werd.
Na een rechtenstudie in Engeland vertrok Gandhi naar Zuid-Afrika, waar hij zich voor de Indiase bevolkingsgroep inzette. Na terugkeer in India werd hij leider in de Indiase onafhankelijkheidsstrijd. Mahatma Gandhi was een van de grondleggers van de moderne staat India en voorstander van actieve geweldloosheid als middel voor revolutie.
Gandhi spande zich ook in voor verzoening tussen hindoes en moslims in India. Hij werd in 1948 in New Delhi vermoord door een extremistische hindoe. Zijn geboortedag wordt gevierd als Gandhi Jayanti. Bij Raj Ghat, een monument pal aan de rivier de Yamuna in New Delhi, wordt zijn favoriete lied Raghupati Raghava gezongen en wordt op de ouderwetse wijze katoen gesponnen.
Vasil Levski geboren als Vasil Ivanov Koentsjev (Karlovo, 18 juli 1837 - Sofia, 18 februari 1873), was een Bulgaarse revolutionair en is de nationale held van Bulgarije. Levski ideologiseerde en strategiseerde een revolutionaire beweging om Bulgarije te bevrijden van de Ottomaanse heerschappij. Levski richtte een revolutionaire organisatie op en probeerde een landelijke opstand via een netwerk van geheime regionale comités aan te wakkeren.
Kali yuga Sanskriet: kali yuga, tijdperk van Kali (niet te verwarren met de godin Kālī), ook bekend als het Duistere Tijdperk, Tijdperk der Ontucht of ijzeren tijdperk is volgens het hindoeïsme de vierde en laatste van de cyclische tijdperken
In het eerste regeringsjaar van koning Belsazar had Daniël een droom. Hij kreeg visioenen terwijl hij op bed lag en schreef ze later op. Dit is het verslag van wat hij droomde.
In mijn nachtelijke droom zag ik de winden uit alle vier de windstreken losbarsten in een hevige storm die de grote zee geselde. Vier grote dieren rezen op uit het water, alle vier verschillend.De eerste zag eruit als een leeuw, maar had ook arendsvleugels! Terwijl ik bleef kijken, werden zijn vleugels uitgerukt. Hij kon niet langer vliegen, maar werd opgetild en op zijn voeten overeind gezet als een mens en kreeg het verstand van een mens. Het tweede dier leek op een beer. Hij had zijn ene poot opgeheven en hield drie ribben in zijn bek. Ik hoorde een stem zeggen: ‘Sta op! Eet veel vlees!’ Daarna keek ik naar het derde dier. Dit zag eruit als een panter, maar op zijn rug zaten vier vleugels als van een vogel en hij had vier koppen. Hem werd veel macht gegeven.
Terwijl ik toekeek in mijn droom, zag ik een vierde dier. Hij was afschrikwekkend en zag er geweldig sterk uit! Hij verscheurde zijn voedsel met zijn grote ijzeren tanden en het overige vertrapte hij onder zijn poten. Dit dier was heel anders dan de vorige dieren en had tien horens. Terwijl ik op de horens lette, verscheen er plotseling een andere kleine hoorn tussen. Drie van de eerste horens werden ervoor uitgerukt. Deze kleine hoorn had ogen die leken op mensenogen en een mond die allerlei grootspraak uitsloeg.
Ik keek toe hoe er tronen werden neergezet en er een Hoogbejaarde plaatsnam. Zijn kleren waren sneeuwwit en zijn haar wit als zuivere wol. Hij zat op een vlammende troon die op eveneens vlammende wielen reed. Een vuurstroom steeg naar boven en vloeide voor Hem uit. Miljoenen dienden Hem en miljarden mensen stonden vóór Hem. Het gerechtshof ging zitten en de boeken werden geopend. Terwijl ik keek, hoorde ik de overmoedige woorden van de hoorn van het vierde dier. Ik bleef kijken tot hij werd gedood en zijn lichaam werd verbrand. Wat de drie andere dieren betreft: hun werd hun macht ontnomen, maar zij mochten nog enige tijd blijven leven.
Daarna zag ik in mijn droom de aankomst van iemand die er uitzag als een Mensenzoon. Hij kwam op de wolken van de hemel en werd naar de Hoogbejaarde geleid. Hij ontving macht en heerschappij om te regeren en werd overladen met eerbewijzen. Mensen van allerlei verschillende volken en talen dienden Hem. Hij zal eeuwig heersen en aan zijn macht zal geen einde komen. Zijn koningschap is zó geweldig dat het nooit ten val zal komen.
Ik, Daniël, was diep onder de indruk door alles wat ik had gezien en de visioenen brachten me in verwarring. Daarom ging ik naar een van de omstanders en vroeg hem naar de betekenis van dit alles. Hij legde het mij uit. ‘Die vier grote dieren,’ zei hij, ‘verbeelden vier koningen die uit de aarde zullen opkomen en heersen. Daarna zal het heilige volk van God, de Allerhoogste, de macht krijgen en de wereld voor altijd regeren, tot in alle eeuwigheid.’ Toen vroeg ik wat dat vierde dier te betekenen had dat zo verschilde van de andere dieren en er zo gruwelijk uitzag met zijn ijzeren tanden en koperen klauwen, waarmee hij zijn voedsel verscheurde en het overige vertrapte onder zijn poten. Ik vroeg ook naar de betekenis van de tien horens op zijn kop en van die ene hoorn die later opkwam en waarvoor er drie uitvielen. En waarom hij ogen had en een mond die brallerige taal uitsloeg en waarom hij groter was dan de anderen. Want ik had gezien dat deze hoorn vocht tegen de heiligen en van hen won, tot de Hoogbejaarde kwam en zijn heiligen de overwinning gaf. Toen was het moment aangebroken waarop zij de macht kregen. ‘Dat vierde dier,’ vertelde hij mij, ‘is de vierde wereldmacht die de aarde zal regeren. Het zal verschillen van alle andere. Het zal de hele wereld verslinden en alles vertrappen en vernietigen. Zijn tien horens zijn tien koningen die in dat rijk zullen opstaan. Dan zal er nog een koning opstaan die verschilt van de anderen en drie van hen ten val zal brengen. Hij zal tekeer gaan tegen God, de Allerhoogste, en zijn heiligen achtervolgen. Hij zal proberen alle wetten, regels en gebruiken te veranderen. Drieënhalf jaar lang zullen de heiligen aan zijn grillen worden overgeleverd. Maar dan zal er een rechtszitting zijn en hem zal zijn macht ontnomen worden, hij zal voor eeuwig vernietigd worden. Alle naties, koningen en grootheden onder de hemel zullen hun macht kwijtraken aan het heilige volk van God. Hij zal voor eeuwig over alles en iedereen regeren en alle machthebbers zullen Hem dienen en gehoorzamen.’
Dit was het einde van de droom. Bij het ontwaken verkeerde ik, Daniël, in grote verwarring. Ik was helemaal ontdaan, maar vertelde niemand wat ik had gezien.
Lemurië is een fictief of een hypothetisch verloren land of continent, dat zich volgens uiteenlopende verhalen zou hebben bevonden in de Indische Oceaan of in de Grote Oceaan. Het concept van Lemurië dateert uit de 19e eeuw, en komt voort uit pogingen van geleerden uit die tijd om onder andere de grote biogeografische overeenkomsten tussen India en Madagaskar te verklaren.
1 Over de gaven van de Geest, broeders en zusters, wil ik u het volgende zeggen.
2 Zoals u weet was u in de tijd dat u nog niet geloofde volledig in de ban van de afgoden, die taal noch teken geven.
3 Daarom zeg ik u nadrukkelijk: niemand kan door toedoen van de Geest van God zeggen: ‘Vervloekt is Jezus,’ en niemand kan zeggen: ‘Jezus is de Heer,’ behalve door toedoen van de heilige Geest.
4 Er zijn verschillende gaven, maar er is één Geest;
5 er zijn verschillende dienende taken, maar er is één Heer;
6 er zijn verschillende uitingen van bijzondere kracht, maar het is één God die ze allemaal en bij iedereen teweegbrengt.
7 In iedereen is de Geest zichtbaar aan het werk, ten bate van de gemeente.
8 Aan de een wordt door de Geest het verkondigen van wijsheid geschonken, aan de ander door diezelfde Geest het overdragen van kennis;
9 de een ontvangt van de Geest een groot geloof, de ander de gave om te genezen;
10 en weer anderen de kracht om wonderen te verrichten, om te profeteren, om te beoordelen of een profetie van de Geest afkomstig is, om in klanktaal te spreken of om klanktaal uit te leggen.
11 Al deze gaven worden geschonken door een en dezelfde Geest, die ze aan iedereen afzonderlijk toebedeelt zoals Hij wil.
12 Een lichaam is een eenheid die uit vele delen bestaat; ondanks hun veelheid vormen al die delen samen één lichaam. Zo is het ook met het lichaam van Christus.
13 Wij zijn allen gedoopt in één Geest en zijn daardoor één lichaam geworden; of we nu Joden of Grieken zijn, slaven of vrije mensen, we zijn allen van één Geest doordrenkt.
14 Tegelijk bestaat een lichaam niet uit één deel, maar uit vele.
15 Als de voet zou zeggen: ‘Ik ben geen hand, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort hij er dan werkelijk niet bij?
16 En als het oor zou zeggen: ‘Ik ben geen oog, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort het er dan werkelijk niet bij?
17 Als het hele lichaam oog zou zijn, waarmee zou het dan kunnen horen? Als het hele lichaam oor zou zijn, waarmee zou het dan kunnen ruiken?
18 Maar God heeft juist alle lichaamsdelen hun eigen plaats gegeven, precies zoals Hij dat wilde.
19 Als ze met elkaar slechts één lichaamsdeel zouden vormen, zou dat dan een lichaam zijn?
20 Het is juist zo dat er een groot aantal delen is en dat die met elkaar één lichaam vormen.
21 Het oog kan niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig,’ en evenmin kan het hoofd tegen de voeten zeggen: ‘Ik heb jullie niet nodig.’
22 Integendeel, juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk.
23 De delen van ons lichaam waarvoor we ons schamen en die we liever bedekken, behandelen we zorgvuldiger en met meer respect
24 dan die waarvoor we ons niet schamen. Die hebben dat niet nodig. God heeft ons lichaam zo samengesteld dat de delen die het nodig hebben ook zorgvuldiger behandeld worden,
25 zodat het lichaam niet zijn samenhang verliest, maar alle delen elkaar met dezelfde zorg omringen.
26 Wanneer één lichaamsdeel pijn lijdt, lijden alle andere mee; wanneer één lichaamsdeel met respect behandeld wordt, delen alle andere in die vreugde.
27 Welnu, u bent het lichaam van Christus en ieder van u maakt daar deel van uit.
Het omegapunt is een door de Franse filosoof en theoloog Pierre Teilhard de Chardin bedachte term die een eindmoment in het evolutieproces aangeeft. De term is afgeleid van "Alfa en Omega", een uitdrukking uit het christendom die "God van het begin tot het einde" symboliseert. De alfa en de omega zijn de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet.
Teilhard de Chardin probeerde de evolutie-ideeën met het christelijke gedachtegoed te verenigen en zag het leven en de kosmos als voortdurende beweging onder God, die nog niet op de eindbestemming was aangeland. De mens is volgens hem al boven het dierlijke leven uitgestegen maar heeft de potentie boven zichzelf en de kosmos uit te stijgen naar het omegapunt, de organische, sociale en geestelijke integratie van de mensheid in haar geheel en uiteindelijk de eenwording met het universum.
De heerlijkheid van Sion
1Sta op, word verlicht, want uw licht komten de heerlijkheid van de HEERE gaat over u op.
2Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkere wolken de volken, maar over u zal de HEERE opgaanen Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.
3En heidenvolken zullen naar uw licht gaan en koningen naar de glans van uw dageraad.
4Sla uw ogen op, kijk om u heen en zie: zij allen zijn bijeengekomen, zij komen naar u toe. Uw zonen zullen van verre komen en uw dochters zullen op de heup gedragen worden.
5Dan zult u het zien en stralen,uw hart zal diep ontzag hebben en zich verruimen, want de menigte van de zee zal zich naar u toekeren, het vermogen van de heidenvolken zal naar u toe komen.
6Een menigte kamelen zal u bedekken,de jonge kamelen van Midian en Efa.Zij allen uit Sjeba zullen komen, goud en wierook zullen zij aandragen,zij zullen de loffelijke daden van de HEERE boodschappen.
7Alle schapen van Kedar zullen voor u bijeengebracht worden,de rammen van Nebajoth staan u ten dienste; ze zullen als een welgevallig offer komen op Mijn altaaren Ik zal aan Mijn luisterrijk huis aanzien geven.
8Wie zijn dezen, die daar komen aangevlogen als een wolk,als duiven naar hun til?
9Voorzeker, de kustlanden zullen Mij verwachten, en de schepen van Tarsis zullen de eerste zijn om uw kinderen van verre te brengen,hun zilver en hun goud met hen, naar de Naam van de HEERE, uw God,naar de Heilige van Israël, want Hij heeft u verheerlijkt.
10Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen en hun koningen zullen u dienen, want in Mijn grote toorn heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd.
11Uw poorten zullen steeds openstaan; dag en nacht zullen ze niet gesloten worden, opdat men het vermogen van de heidenvolken naar u toe zal brengen en hun koningen naar u toe geleid zullen worden.
12Want het volk en het koninkrijk die u niet zullen dienen, zullen vergaan en die volken zullen totaal verwoest worden.
13De luister van de Libanon zal naar u toe komen, cipres, plataan en dennenboom tezamen, om de plaats van Mijn heiligdom aanzien te geven, en Ik zal de plaats van Mijn voeten verheerlijken.
14Ook zullen, zich buigend, naar u toe komen de kinderen van hen die u onderdrukt hebben, en allen die u verworpen hebben, zullen zich neerbuigen aan uw voetzolen, en zij zullen u noemen: Stad van de HEERE, het Sion van de Heilige van Israël.
15In plaats van dat u verlaten en gehaat bent geweest, zodat niemand door u heen trok, zal Ik u tot een eeuwige glorie maken, tot een vreugde van generatie op generatie.
16U zult de melk van de heidenvolken zuigen, ja, u zult aan de borst van koningen zuigen; dan zult u weten dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben, en uw Verlosser, de Machtige van Jakob.
17In plaats van koper zal Ik goud brengen, in plaats van ijzer zal Ik zilver brengen, in plaats van hout koper, in plaats van stenen ijzer. En als uw opzichter stel Ik vrede aan en als uw opzieners gerechtigheid.
18Er zal niet meer gehoord worden van geweld in uw land, van verwoesting of rampen binnen uw grenzen, maar uw muren zult u noemen Heil, en uw poorten Lof.
19De zon zal voor u niet meer zijn tot een licht overdag en als een schijnsel zal u de maan niet verlichten, maar de HEERE zal voor u zijn tot een eeuwig licht en uw God tot uw sieraad.
20Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan zal zijn licht niet intrekken, want de HEERE zal voor u tot een eeuwig licht zijn en aan de dagen van uw rouw zal een einde komen.
21Uw volk, zij allen zullen rechtvaardigen zijn, voor eeuwig zullen zij de aarde in bezit nemen. Zij zullen een stekje zijn, door Mij geplant, een werk van Mijn handen, opdat Ik verheerlijkt zal worden.
22De kleinste zal tot duizend worden en de minste tot een machtig volk; Ík, de HEERE, zal dit te zijner tijd spoedig doen komen.
50000) Quaoar (kwa-war uitgesproken) is een planetoïde van het type cubewano in de Kuipergordel op 6,5 miljard km van de zon. De planetoïde werd op 4 juni 2002 ontdekt door Michael Brown en Chadwick Trujillo van het California Institute of Technology. De planetoïde bevond zich op foto's gemaakt door de Samuel Oschintelescoop van de Palomarsterrenwacht (San Diego) en kreeg de voorlopige naam 2002 LM60. Quaoar is ongeveer half zo groot als Pluto en was het grootste nieuwe object dat in het zonnestelsel is ontdekt tussen Pluto in 1930 en Sedna in november 2003. Quaoars baan om de zon is veel minder excentrisch dan de baan van Pluto en helt ook minder (Quaoar 8 graden, Pluto 17 graden). Quaoar heeft (net als Saturnus) een ring; iets dat volgens de huidige inzichten in de zwaartekrachttheorie eigenlijk niet zou kunnen
Quaouar heeft een maantje, Weywot, ontdekt in 2006.
90377 Sedna[1] (symbool: )s een planetoïde in het zonnestelsel. Sedna werd ontdekt op 14 november 2003 met de Palomar QUEST-camera en de Samuel Oschintelescoop op Mount Palomar, door een team van het California Institute of Technology onder leiding van Michael Brown. Vooraleer het transneptunisch object z'n naam kreeg, had het als voorlopige benaming 2003 VB12 gekregen. De planetoïde Sedna is genoemd naar de Inuit-godin Sedna. De naam Sedna werd op 28 september 2004 officieel erkend door het Minor Planet Center van de IAU en verving hiermee de voorlopige naam 2003 VB12.
Het hersenaanhangsel of de hypofyse is een klier midden in het hoofd, onder de hersenen, die vele hormonen afscheidt. De hypofyse vervult een belangrijke rol bij de regulering van een groot aantal hormonen. De klier is ongeveer zo groot als een kikkererwt (diameter circa één centimeter) en is gelegen in een holte in de schedelbasis (het Turkse zadel of sella Turcica in het Latijn), achter de neusrug. In het menselijk lichaam weegt hij ongeveer 0,5 gram. De hypofyse scheidt 9 hormonen af die de homeostase reguleren. De achterkwab van de hypofyse behoort tot het diëncephalon. Bij de aanleg in de embryonale fase wordt de voorkwab van de hypofyse gevormd uit een stukje epitheel van het monddak; het zakje van Rathke.
De hypofyse is opgebouwd uit drie delen:
De middenkwab is bij mensen bijna niet aanwezig. Bij sommige diersoorten is deze echter relatief groter. De middenkwab maakt α-MSH (melanocyt-stimulerend hormoon) uit de neurotransmitter corticotropine.
De achterkwab van de hypofyse staat met lange axonen direct in verbinding met de hypothalamus. De voorkwab van de hypofyse is via een poortaderstelsel verbonden met de hypothalamus. Deze reageert op hormonen in het bloed en stuurt hormonen naar de hypofyse wanneer er meer of minder van een hormoon nodig is. Via de hypofysesteel komt onder andere dopamine in de hypofyse terecht dat de afgifte van prolactine remt.
De pijnappelklier of epifyse is een endocriene klier in de hersenen. De epifyse bevindt zich onder het corpus callosum (de hersenbalk) en aan de bovenkant van de derde ventrikel. Als orgaan heeft het zich bij "hogere" gewervelde dieren (zoogdieren) ontwikkeld uit het zogeheten derde oog, kruinoog of organum pineale, zoals bij vissen, amfibieën, reptielen en vogels. Bij deze dieren is het in de eerste plaats een lichtgevoelig orgaan. Bij kinderen is de epifyse goed ontwikkeld, maar na de puberteit wordt hij kleiner, en bij oudere mensen is de klier vaak verkalkt en niet meer functioneel.
Transfiguratie is een gnostieke methode tot het volvoeren van het endura, dit is het volkomen vervangen van de sterfelijke, afgescheiden, aardgebonden mens door de onsterfelijke, oorspronkelijke, goddelijke mens, de ware Geest-mens volgens het goddelijke scheppingsplan.
Het is niet onmogelijk dat enkelen onder u bij deze verklaring een gevoel van diepe teleurstelling niet kunnen weerhouden, omdat in een hoekje van hun bewustzijn nog altijd de overweging woont, dat zij door transfiguratie het eigen zelf op de een of andere wijze veilig kunnen stellen.
Zij vertalen dan het bekende woord van Jezus de Heer op hun eigen manier: Wie zijn leven zal willen verliezen door het endura, zal het behouden door transfiguratie. Waar echter transfiguratie niet anders bedoelt te zijn dan het endura zelf, kan datgene wat door Jezus’ woord behouden blijft, zeker geen betrekking hebben op ook maar enig aanzicht van het dialectische wezen.
Toch heeft het endura niet de betekenis van zonder meer dood zijn, begrepen naar de natuur. Het dialectische ik, als centraal bewustzijn van de persoonlijkheid, kan in de kandidaat volledig gestorven en verdwenen zijn, terwijl toch de oude persoonlijkheid van de natuur nog leeft!
De persoonlijkheidsopheffing zelf, door het uiteenvallen van de stof, kan later komen, liefst veel later; want hoe nuttig en waardevol is het de oude persoonlijkheid nog te kunnen gebruiken in dienst van het Heilige Werk, voor het vissen van mensen uit de levenszee van de doodsnatuur!
Neen, waar het om gaat, is de noodzaak de Ziel te doen leven en zijn, en aan haar geheel en al de regering, de leiding, over te dragen van de gehele zijnsstaat, en niets anders meer te kunnen en te willen dan die leiding volkomen te aanvaarden.
Zo komt de kandidaat dan in de toestand van Paulus: niet meer ik, doch Christus in mij. Daarmee bedoelt hij niet dat in het natuur-ik ook nog zoiets als een Christus-aspect verborgen zou liggen, doch hij is gericht op de in zijn microkosmos gewekte herboren Ziel!
Geen enkel bewustzijnsdeel van het dialectische wezen kan gekoesterd worden op deze weg. Het is slechts mogelijk nog gedurende lange tijd het oude persoonlijkheidswezen te handhaven onder leiding van de verborgen Ziel. Zoals wij dat ook zien in de figuren van Johannes de Doper en Jezus de Heer, die in evangelische zin lange tijd als twee afzonderlijke wezensheden bestaan, totdat de eerste zijn persoonlijkheidstaak ten volle verricht heeft.
En zo verstaan wij dan dat wat behouden blijft, is ‘Het’, de Ziel, eeuwig levende in wat Lao Zi aanduidt als Tao. De weg van het endura door transfiguratie is de enige logische, natuurlijke en geadelde weg om de vloek van ons bestaan op te heffen, en tot een verantwoorde oplossing van het mensheidsprobleem te komen.
Wij zeggen u dit met nadruk, omdat door de eeuwen heen het pad van de gnosis steeds als een zeer onnatuurlijke weg werd gebrandmerkt; doch het volgen van het pad van onze roeping van Godswege kan nimmer tegennatuurlijk zijn, ook al zal vele malen de schijn dit doen veronderstellen.
Denkt u maar eens aan de alom bekende verschijnselen van de stofwisseling. Men heeft meermalen kunnen vaststellen dat iedere cel van onze persoonlijkheid in de loop van een aantal jaren wordt vernieuwd. Zeker is dat in een tijdvak van zeven jaren een geheel nieuwe structuur van het lichaam tot stand gekomen is; en zodra die nieuwe structuur aanwezig is, is tegelijkertijd het proces van een nieuwe vervangingsreis inmiddels reeds aangevangen. Totdat die stofwisselingsprocedure, bij het klimmen van de jaren en bij het afnemen van de vitaliteit al trager en trager wordt, verkalkingen en andere degeneraties vertonen gaat, en het onontkoombare moment komt, dat het definitief stokt, en zijn wetmatig einde neemt.
En het resultaat is niets, absoluut niets. Hier is dan geen sprake van een dood die voert tot een overwinning.
Hoe anders is het bij het endura door transfiguratie! Dit proces brengt ook een stofwisseling; doch wat voor een! De atomen en cellen van de gehele persoonlijkheid worden door de transfiguratie veranderd en geladen met Mercurius-kracht, de kracht van de onsterfelijke Menswording.
Door deze stofwisseling verliest de dialectische persoonlijkheid haar natuurgeboren karakter en het gehele wezen gaat veranderen. De Mercurius-kracht concentreert zich vooral in het hoofdheiligdom en verandert daar vrijwel alle hersenorganen, tengevolge waarvan een nieuw bewustzijnsvermogen ontstaat.
Tot aan de uiterste grenzen van een zeer merkwaardig kunnen zet deze verandering door, zo dat nagenoeg het gehele typische eigen van het dialectische zelf verdwenen is. Het dialectische zelf verliest zijn greep op de gehele microkosmos. Het kan de eigen natuur niet meer vasthouden. Het is geneutraliseerd. Op hetzelfde moment, als door een machtig Vuur gedreven, komt daar vrij het Vlammenlichaam van de Zielemens.
Zo heeft, door nieuwe stofwisseling, de pelgrim zijn typische dialectische zelf verloren en tegelijkertijd is daardoor het Ware Zelf wedergeboren. Dan kan de pelgrim, na zijn taak te hebben vervuld, als een waarachtige dienaar heengaan. In een dood, die het Ware Ene Leven heeft gebracht.
Bron: Transfiguratie, Catharose de Petri
De Van Allengordels, ook stralingsgordels of deeltjesgordels genoemd, zijn twee gordels van geladen deeltjes (vnl. protonen en elektronen) rond de Aarde. De laagstgelegen gordel, op een afstand van 2000–5000 km, bestaat voornamelijk uit protonen. Deze werd in 1958 ontdekt door de satelliet Explorer 1, maar is ook al in 1957 waargenomen door Spoetnik 2. De gordel is genoemd naar zijn ontdekker James Van Allen, die erop stond dat de satelliet een geigerteller aan boord zou meenemen.
De tweede gordel bevindt zich op een hoogte tussen de 13.000 en 19.000 km. Deze gordel bestaat voornamelijk uit elektronen en is door Pioneer 1, 2 en 3 (ook in 1958) ontdekt en in kaart gebracht. Deze gordel werd echter ook al in het, in het Nederlands geschreven, proefschrift van Evert Marie Bruins in 1938 voorspeld en met waarnemingen onderbouwd. Zijn waarnemingen werden verzameld tijdens een reis in 1935 van het SS Boskoop, dat voer van Amsterdam naar Corral (Chili).
De deeltjes in de buitenste vanallengordel zijn afkomstig van de zonnewind, de deeltjes in de binnenste gordel(s) zijn afkomstig van kosmische straling.
LEVI (Levi H. Dowling) werd op vrijdagmorgen 18 mei 1844 te Belleville, Ohio, geboren. Zijn vader, Schots-Wales van afkomst, was een pionier prediker onder de discipelen van Christus.
Levi was altijd een onderzoeker van de diepere dingen des levens. Op dertienjarige leeftijd nam hij in zijn eerste openbare debat, de tegenpartij op tegen een presbyteriaanse oudere broeder, in diens rede over ‘De eeuwige voerdoemenis van de goddelozen’. Hij begon te preken op de leeftijd vna 16 jaar en op achttienjarige leeftijd was hij predikant van een kleine kerk. Op de leeftijd van twintig jaar ging hij als aalmoezenier in het leger van de Verenigde Staten en diende in deze functie tot het einde van de burgeroorlog. In 1866-1867 was hij student aan de Northwestern Christian University te Indianapolis, Indiana. Het volgende jaar begon hij met het publiceren van zondagschool-literatuur, met het uitgeven van zondagschool-lesbladen, liederenbundels en een zondagschoolblad voor kinderen. Veel van zijn tijd werd besteed aan het werk van de geheelonthouding. Hij was in het bezit van academische graden van twee medische colleges en praktiseerde als medicus verscheidene jaren. Tenslotte trok hij zich uit het medische beroep terug om zijn literair werk te hervatten. Reeds vroeg in zijn leven, toen hij nog maar een jongen was, had hij een visioen, waarin hem werd gezegd , dat hij ‘een witte stad’ moest bouwen. Dit visioen werd met tussenpozen van jaren , driemaal herhaald. Het bouwen van de ‘Witte Stad’ was ‘Het Aquarius Evangelie van Jezus de Christus’, dat in 1908 werd gepubliceerd. Dit boek werd in de vroege morgenuren tussen twee en zes – de absolute ‘rustige uren’ – overgebracht.
Levi vertrok uit het aarde-leven op 13 augustus 1911.
Het was zijn innige wens, dat iedereen de boodschap zou ontvangen, ongeacht de boodschapper.
De plexus solaris (plexus coeliacus) wordt in de volksmond vaak de zonnevlecht genoemd.
De plexus solaris of plexus coeliacus is een zenuwknoop, een complex netwerk van zenuwen in de buik, vlakbij waar de truncus coeliacus, bovenste mesenteriale slagader en nierslagaders vertakken vanaf de abdominale aorta. Het bevindt zich achter de maag en de bursa omental, en voor de crura van het middenrif, ter hoogte van de eerste lendenwervel.
De plexus wordt gedeeltelijk gevormd door de grotere en kleinere ingewandszenuwen van beide zijden en vezels van de voorste en achterste vagale stammen.
De eigenlijke plexus solaris bestaat uit de ganglia coeliakie met een netwerk van onderling verbonden vezels. De aorticorenale ganglia worden vaak beschouwd als onderdeel van de coeliakie-ganglia en dus als onderdeel van de plexus.
Hermes Trismegistus is een mythische figuur, wiens naam "Hermes de driemaal (of driewerf) grootste" betekent (grootste filosoof, priester en koning); afgeleid van Ἑρμῆς Τρισμέγιστος (Hermes Trismegistos), de Griekse naam van de Egyptische god van de wijsheid en het schrift, Thoth. Hij werd gezien als een oeroude profeet die geheime kennis openbaarde aan de mens, en is de centrale figuur in het hermetisme. Aan hem werden in de oudheid allerlei hermetica toegeschreven. Praktische teksten over alchemie, magie en astrologie, maar ook mystieke teksten die moesten leiden tot het verkrijgen van gnosis, zoals het Corpus Hermeticum en de Asclepius.
Ook in de middeleeuwen verschenen in Arabische en Europese landen occulte teksten onder de naam Hermes Trismegistus, zoals de Picatrix, Turba philosophorum en de Smaragden tafel. Daarmee werd hij een belangrijk figuur in de wederopleving van esoterie in de vroegmoderne tijd. Men nam toen aan dat hij een tijdgenoot was van Mozes en een belangrijke bron van kennis vormde voor profeten en filosofen zoals Zoroaster, Orpheus en Plato (prisca theologia).
Trismegistus is het meest bekend van zijn axioma uit de Smaragden Tafel: "Zo(als) boven, zo (ook) beneden", verwijzend naar de gelijkstelling van hemel en aarde, van de microkosmos en de macrokosmos. Dit hermetisch axioma is een principe dat ook wordt aangehangen in de theosofie en in de new age-beweging.
Hermes geeft met zijn rechterhand een boek aan de licht nijgende Mozes, terwijl zijn linkerhand rust op een bord waarop van het goddelijke woord sprake is. Onder Hermes staat: "Hermis Mercurius Trismegistus contemporaneus Moysi". Hermes Trismegistus werd door sommige christelijke theologen gezien als iemand die al enige kennis over God bezat voor de definitieve openbaring in Christus.
Alleen een wedergeboren ziel kan de oorspronkelijke goddelijke wereld van eeuwige vrede binnengaan. Die fundamentele wedergeboorte is te bereiken door middel van een proces, waarvan de sporen in de oerwijsheid van alle tijden te vinden zijn, van Hermes tot Jezus, van de Upanishads tot Tao: dank zij een totaal nieuwe levenshouding wordt de ziel gewekt, verstand en bewustzijn worden getransformeerd door zelfkennis en ‘niet-zijn’. De volmaakte Adem des Levens, transfigureert het gehele wezen.
Pools icoon van de Gedaanteverandering (ca. 1500)
Calw is een plaats in de Duitse deelstaat Baden-Württemberg. Het is de Kreisstadt van het Landkreis Calw. De stad telt 23.716 inwoners.
De vraag of Christiaan Rozenkruis (de Nederlandse versie van Christian Rosenkreutz) werkelijk heeft geleefd is vaak gesteld. De geestesschool van het Rozenkruis staat op het standpunt dat Christiaan Rozenkruis een werkelijke persoonlijkheid is, die behoort tot de broederschap van bevrijde zielen en die een bijzondere opdracht heeft in de ontwikkeling van de mensheid.
Hij representeert de christelijke inwijdingsweg voor de zeer geïndividualiseerde rationele westerse mens. Daarom kan hij als een prototype en als een symbool voor deze weg gezien worden. Het is dus niet zo dat mensen een spiritueel ideaal bedachten en dat projecteerden op een verzonnen figuur. Een geestelijke impuls drukte en drukt zich uit in een mens die daardoor het prototype en symbool van deze impuls wordt.
Dat betekent niet dat de incarnatie of de incarnaties van Christiaan Rozenkruis in ruimte en tijd ook deze naam droegen. De geestesschool van het Rozenkruis ziet het niet als haar opgave om te onderzoeken welke concrete persoonlijkheden een incarnatie van Christiaan Rozenkruis geweest zijn of geweest hadden kunnen zijn.
Bron: Spirituele teksten
Bad Münder am Deister is een gemeente in de Duitse deelstaat Nedersaksen, gelegen in het Landkreis Hamelen-Pyrmont. De stad telt 17.415 inwoners.
Bazel (Duits: Basel) is een stad in het noordwesten van Zwitserland. De stad ligt aan de Rijn, de Birs komt in Bazel in de Rijn uit.
Toulouse (Occitaans: Tolosa) is een stad in het zuiden van Frankrijk, prefectuur van het departement Haute-Garonne en hoofdstad van de voormalige regio Midi-Pyrénées en van de nieuwe, grotere regio Occitanie. Ze is gelegen aan de rivier Garonne.
De plexus sacralis of heiligbeensvlecht is een groep zenuwen die ontspringen uit het ruggenmerg tussen de niveaus L4 en S4. De plexus kan onderverdeeld worden in een voorste en achterste deel. Het voorste deel van de plexus sacralis verzorgt de motorische innervatie van het achterste deel van de dij en been. Het achterste deel van de plexus sacralis verzorgt de motorische innervatie van voorzijde en de laterale zijden van het been. De plexus sacralis is verbonden met de plexus lumbalis (L1-L4). Samen vormen ze de plexus lumbosacralis.
Giordano Bruno (Nola, januari 1548 – Rome, 17 februari 1600) was een Italiaanse filosoof, priester, vrijdenker en kosmoloog. Op wetenschappelijk vlak was hij een aanhanger van de heliocentrische theorie van Copernicus. Bruno kwam – overigens niet als eerste – met het idee van een oneindig heelal, met de zon als een ster tussen de andere die ook planeten hebben. Op religieus en filosofisch vlak was hij een aanhanger van het docetisme en het pantheïsme. Hiervoor werd hij in 1600 door de Inquisitie in Rome tot de brandstapel veroordeeld. Het is onzeker of, of in hoeverre, opvattingen over de oneindigheid van het heelal hierbij een rol speelden. Hij wordt door de vrijmetselarij, gnostici, theosofen en vrijdenkers beschouwd als een martelaar voor de vrije gedachte.
Benedictus de Spinoza, gelatiniseerde vorm van Baruch Spinoza (Amsterdam, 24 november 1632 – Den Haag, 21 februari 1677) was een Nederlandse filosoof, politiek denker en exegeet uit de Gouden Eeuw. Hij wordt beschouwd als een van de grondleggers van het rationalisme, en een van de inspiratoren van de Verlichting. Om in zijn levensonderhoud te voorzien sleep hij brillenglazen en lenzen voor microscopen.
Zijn boeken werden op de rooms-katholieke 'Index' van verboden boeken geplaatst, omdat zijn historische Bijbelkritiek zou leiden tot atheïsme en fatalisme. Spinoza was een volgeling en criticus van René Descartes.
René Descartes of gelatiniseerd Renatus Cartesius (La Haye en Touraine, 31 maart 1596 – Stockholm, 11 februari 1650) was een uit Frankrijk afkomstige filosoof en wiskundige, die een groot deel van zijn leven in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden woonde. Zijn benadering van het probleem van de kennis en de aard van de menselijke geest speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de filosofie. Hij is bekend om zijn uitspraak "Cogito, ergo sum"(Ik denk dus ik besta) en wordt algemeen beschouwd als de vader van de moderne filosofie. Hij was een van de eersten die de filosofie van Aristoteles niet alleen verwierp, maar ook verving door een eigen filosofisch systeem. Daarmee legde hij de basis voor de 17e-eeuwse stroming van het rationalisme. Descartes was sterk beïnvloed door de vooruitgang in de natuur- en sterrenkunde en een van de centrale figuren van de wetenschappelijke revolutie. Hij gaf voor het eerst een idee van wat de natuurwetenschap in de toekomst zou bieden.
Descartes woonde en werkte twintig jaar in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waar hij zijn belangrijkste publicaties schreef. In de wiskunde legde hij de basis voor de analytische meetkunde en leverde bijdragen aan de natuurkunde en fysiologie, maar zijn Verhandeling over de methode (1637) behoort tot zijn invloedrijkste werk.
1 Al ware het, dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden.
2 En al ware het dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets.
3 En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven.
4 De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen;
5 Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad;
6 Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid;
7 Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen.
8 De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal te niet gedaan worden.
9 Want wij kennen ten dele, en wij profeteren ten dele;
10 Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, te niet gedaan worden.
11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was.
12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben.
13 En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.
Een mens is meer dan alleen zijn lichaam, meer dan vlees en bloed. Hij is onderdeel van een groter stelsel, een microkosmos of kleine wereld, die een afspiegeling is van de macrokosmos. De uitspraak: “God schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis” uit Genesis 1, vindt daarin zijn oorsprong.
Hélène Serafia (Hella) Haasse (Batavia, 2 februari 1918 – Amsterdam, 29 september 2011), auteursnaam Hella S. Haasse, was een Nederlandse schrijfster van romans, essays, toneel en poëzie. Haar bekendste titels zijn de in 1948 als Boekenweekgeschenk verschenen novelle Oeroeg, de historische roman Het woud der verwachting uit 1949 en de Indische roman Heren van de thee uit 1992. In 1983 werd haar de P.C. Hooft-prijs toegekend en in 2004 de Prijs der Nederlandse Letteren. Zij was een van de eerste Nederlandse schrijvers die hun werk in het buitenland actief onder de aandacht brachten en behoort tot de in het buitenland meest gelezen Nederlandse schrijvers. Ze is tot op heden ook de enige auteur die drie keer het Boekenweekgeschenk verzorgde.
Door Aaron Sikkink - Eigen werk, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=114746297
Marilyn Ferguson (5 april 1938, in Grand Junction, Colorado – 19 oktober 2008) was een Amerikaanse auteur, redacteur en spreker in het openbaar, bekend van haar boek The Aquarian Conspiracy uit 1980, dat verband houdt met de New Age-beweging.
Ferguson, een van de oprichters van de Association of Humanistic Psychology, publiceerde en redigeerde van 1975 tot 1996 de welbekende wetenschappelijke nieuwsbrief Brain/Mind Bulletin. Ze verdiende uiteindelijk talloze eredoctoraten en was lid van de raad van bestuur van het Institute of Humanistic Psychology. Noetic Sciences, en raakte bevriend met zulke uiteenlopende invloedrijke figuren als uitvinder en theoreticus Buckminster Fuller, spirituele auteur Ram Dass, Nobelprijswinnende scheikundige Ilya Prigogine en miljardair Ted Turner. Het werk van Ferguson had ook invloed op vicepresident Al Gore, die als senator deelnam aan haar informele netwerk en haar later ontmoette in het Witte Huis.
By Harmanx - The personal collection of Marilyn Ferguson (mother of my wife)., Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=5029158
Flaptekst van ‘De aquarius samenzwering’ van Marilyn Ferguson (1938-2008)
De aquarius samenzwering is geen systeem en kent geen politieke doctrine ze is een nieuwe tijdgeest. Meer en meer mensen ondergaan momenteel een persoonlijke bewustzijnsverandering; er is een groeiend besef van ecologische waarden, toenemende belangstelling voor het mystieke, voor spiritualiteit en holistische geneeswijzen, een sterk mondiaal besef en een groeiende betrokkenheid bij de milieu- en vredesproblematiek. Al die krachten zijn werkzaam en deels ook voelbaar de aquarius samenzwering is een andere samenleving aan het creëren en in die verandering spelen stress en crises als voedingsbodem een belangrijke rol. Niet alleen de crises op sociaal of economisch gebied, maar ook een crisis in ons bewustzijn.
Nieuwe opvattingen, visies en denkbeelden zorgen voor een paradigmaverandering op tal van gebieden: economie, onderwijs, politiek, geneeskunde, godsdienst en gezinsleven. Er vinden hier transformaties plaats, er komt meer synergie, we krijgen een bredere kijk op ziekte en gezondheid, er is een herwaardering van relaties en arbeidsverhoudingen. De snelle en radicale veranderingen die de samenzwering opwekt, worden door de schrijfster tot in detail beschreven en geanalyseerd. Deze ontwikkeling van het menselijk bewustzijn met zijn ongekende mogelijkheden heeft grote gevolgen. Ze kan leiden naar een allesomvattende sociale ineenstorting of een doorbraak betekenen naar een volgende fase in de evolutie van de mens.
Marilyn Ferguson was uitgeefster en redactrice van Brain/Mind-Bulletin, een blad op het gebied van humanistische geneeskunde, creativiteit, hersenonderzoek, biofeedback en natuurwetenschappen. Van The Aquarian Conspiracy is al een groot aantal vertalingen verschenen. Het is een indrukwekkend en goed onderbouwd boek, dat alle veranderingen in onze samenleving op de voet volgt en een hoopvol stemmend beeld van onze toekomst schetst.
Ronald Reagan | ||
---|---|---|
Ronald Wilson Reagan in 1985 | ||
Geboren | 6 februari 1911 Tampico | |
Overleden | 5 juni 2004 Bel Air, Los Angeles | |
Politieke partij | Republikeinse Partij | |
Partner | Jane Wyman (1940-1948) Nancy Reagan (1952–2004) | |
Beroep | Politicus Acteur | |
Religie | Presbyterianisme | |
Handtekening | ||
40e president van de Verenigde Staten | ||
Aangetreden | 20 januari 1981 | |
Einde termijn | 20 januari 1989 | |
Vicepresident(en) | George H.W. Bush | |
Voorganger | Jimmy Carter | |
Opvolger | George H.W. Bush | |
33e gouverneur van Californië | ||
Aangetreden | 2 januari 1967 | |
Einde termijn | 6 januari 1975 | |
Voorganger | Pat Brown | |
Opvolger | Jerry Brown |
Baroness Margaret Hilda Thatcher (geboren Roberts), (Grantham, Engeland, 13 oktober 1925 – Londen, Engeland, 8 april 2013) was een Brits politica van de Conservatieve Partij en van 1979 tot 1990 de eerste vrouwelijke premier van het Verenigd Koninkrijk. Haar politieke manier van werken kwam bekend te staan als thatcherisme.
Thatchers vader was winkelier en burgemeester van Grantham in Lincolnshire. Ze werd aan Somerville College (Universiteit van Oxford) opgeleid tot scheikundige en was van 1959 tot 1992 lid van het Lagerhuis. Van 1970 tot 1974 was ze minister van Onderwijs en Wetenschap in het kabinet-Heath. In 1975 werd Thatcher de eerste vrouwelijke partijleider van de Conservatieve Partij en diende zij als oppositieleider in het Lagerhuis. In 1979 won Thatcher de verkiezingen en versloeg daarmee de zittende premier van de Labour Party, James Callaghan. Thatcher werd daarmee de eerste vrouwelijke premier van het Verenigd Koninkrijk. Tijdens de verkiezingen van 1983 en 1987 werd ze verkozen voor een tweede en derde termijn. In 1990 trad Thatcher af als partijleider en als premier en werd ze opgevolgd door John Major.
In 1992 werd Thatcher verheven tot barones en werd zij aldus lid van het Hogerhuis.
Door work provided by Chris Collins of the Margaret Thatcher Foundation - Dit bestand is afgeleid van: Margaret Thatcher.png, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=52493717
Een samenzwering of complot is een geheime afspraak tussen een aantal personen om iets te ondernemen tegen een andere persoon of groep. Hierbij kan worden gedacht aan het plegen van een staatsgreep, het ontketenen van een oorlog, het plegen van een aanslag op een persoon of het politiek ten val brengen van iemand.
Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen de daadwerkelijke, historisch bewezen, samenzwering en de samenzweringstheorie.
Inlegkunde
Inlay-wetenschap (Engels: eisegese; Duits: Hineininterpretierung) is het proces waarbij een tekst of een deel van een tekst op zo'n manier wordt geanalyseerd dat het de eigen vooroordelen van de persoon weerspiegelt in plaats van de objectieve gegevens binnen een literair werk te reproduceren. Op deze manier wordt aan de tekst een betekenis of bedoeling toegekend (of ‘ingelezen’) die er niet in staat. Aansluiting verwijst opnieuw naar de fout die de analist maakt door de tekst geheel vanuit zijn eigen ervaringswereld te schrijven. Vaak wordt plagiaat het best opgemerkt wanneer iemand willens en wetens een tekst uit de context citeert om een controversieel punt naar voren te brengen. Twee fouten leiden gemakkelijk tot de vertekening: selectieve tekstverwijzingen en (het absolute) opleggen van hedendaagse waarden, interpretaties en tijdsgeest.
Inlegkunde kan niet altijd worden vermeden: “Het vertalen van teksten die 2000 jaar en ouder zijn, is oneindig veel moeilijker dan veel moderne Bijbellezers zich kunnen voorstellen. Het is zeker moeilijker om sommige delen van Job in het Afrikaans te vertalen dan 200 jaar geleden zal zijn. Vanaf nu mag een Amerikaan gedichten van N.P. van Wyk Louw in het New Yorks Engels vertalen. De vertalers van de Bijbel zijn soms gedwongen te vertalen wat zij denken dat een Griekse of Hebreeuwse uitdrukking betekent, ook al hoeft dat niet noodzakelijkerwijs te gebeuren. hoewel zo 'n vorm van inlegkunde niet noodwendig doelbewust plaasvindt.
W. Burger schrijft ook dat de analist moet oppassen dat hij geen betekenis aan een tekst oplegt of er 'voorbeelden' uit haalt. Bovendien moet elk aspect van een tekst onderzocht worden, zodat men er meer van gaat begrijpen dan alleen de ideeën die men op voorhand verwacht.
Een bewijs uit het ongerijmde, Latijn reductio ad absurdum, herleiding tot het absurde, soms ook indirect bewijs genoemd, is een bewijsmethode in de logica en de wiskunde. Een bewijs uit het ongerijmde wordt vaak gebruikt om te bewijzen dat er geen getallen of andere objecten met een bepaalde eigenschap bestaan en wordt bijvoorbeeld toegepast wanneer een direct bewijs niet mogelijk is. De geldigheid van de methode berust op de wet van de uitgesloten derde, dat is het axioma dat een stelling alleen waar of onwaar kan zijn. De werkwijze is als volgt: men neemt aan dat de stelling niet waar is en laat zien dat die aanname tot een tegenspraak of een onware bewering leidt. Dit is in de klassieke logica voldoende om te bewijzen dat de stelling waar is, maar in de intuïtionistische of constructieve logica wordt het niet als een sluitend bewijs gezien. In die logica moeten zowel de wet van de uitgesloten derde als het ex falso sequitur quod libet ofwel worden afgeleid ofwel als voorwaarden in het bewijs worden betrokken.
Op 17 juli 2014 om 12.14 uur (CEST) vertrok de Boeing 777 vanaf luchthaven Schiphol voor een lijnvlucht naar Kuala Lumpur International Airport. Even na 14.00 uur (CEST) steeg het vliegtuig bij het binnengaan van het Oekraïense luchtruim van 31.000 voet (9450 meter) naar 33.000 voet (10.060 meter). Het luchtruim boven Oekraïne was gesloten tot 32.000 voet (9750 meter), maar was daarboven opengesteld.
Het vliegtuig verdween omstreeks 15.18 uur (CEST) ten oosten van de Oekraïense stad Donetsk van de radar, op 50 kilometer van de Russische grens. De brokstukken van het toestel bleken verspreid te liggen over een oppervlakte van 35 vierkante kilometer. De staart lag op 10 kilometer afstand van andere brokstukken, een aanwijzing dat het vliegtuig op grote hoogte uit elkaar is gespat.
Ten tijde van de crash waren twee andere lijnvluchten, AI113 van Air India en SQ351 van Singapore Airlines, in de onmiddellijke nabijheid. Volgens Air India had de Oekraïense luchtverkeersleiding AI113 verzocht contact op te nemen met MH17 toen deze van de radar verdween.
Door het ontbreken van beveiliging van de crashsite werd er geplunderd en kon bewijsmateriaal worden gemanipuleerd. Banken blokkeerden uit voorzorg bankpassen en creditcards van de slachtoffers. Waar dit niet of te laat was gebeurd, waren er bedragen afgeschreven. Ook andere waardevolle voorwerpen, zoals mobiele telefoons en sieraden, werden gestolen.
Voorafgaand aan het ongeval met MH17 ontweek een aantal luchtvaartmaatschappijen, waaronder British Airways en Air France, het luchtruim boven het oosten van Oekraïne. Inlichtingendiensten van de Verenigde Staten, Canada, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Australië wisten dat vliegtuigen op elke hoogte konden worden neergehaald door militairen of separatisten. Deze informatie werd echter alleen met de eigen vliegmaatschappijen gedeeld. Air France vloog niet meer, KLM wel. Op 30 juni 2014 echter had NAVO-opperbevelhebber generaal Philip Breedlove op een openbare persconferentie in het Pentagon al gewaarschuwd dat separatisten door Rusland werden getraind in het gebruik van mobiele lanceerinstallaties voor luchtdoelraketten. Op 1 oktober 2019 werd in de Nederlandse Tweede Kamer een motie aangenomen van CDA en SP inzake de rol van Oekraïne. Vooral de opmerking uit 2015 van Tjibbe Joustra dat er voldoende aanleiding was het luchtruim te sluiten, verdient nader onderzoek.
De Nederlandse regering gaf in december 2014 desgevraagd deze toelichting: "In de periode van 15 april tot 17 juli 2014 zijn mogelijk elf vliegtuigen en acht helikopters boven Oost-Oekraïne neergekomen. Hierbij is niet alleen het aantal maar ook de oorzaak onduidelijk. Op 3 januari 2015 besloten de Kamerleden Sjoerd Sjoerdsma (D66) en Pieter Omtzigt (CDA) wederom Kamervragen te stellen. Bij de beantwoording van deze vragen werd duidelijk dat een Nederlandse diplomaat van de Nederlandse ambassade in Kiev op 14 juli, dus drie dagen voor de ramp met vlucht MH17, gewezen was op de gevaarlijke situatie in het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Deze informatie was echter niet gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen. Op 3 februari werden er opnieuw antwoorden op Kamervragen gepubliceerd, waarbij duidelijk werd dat er van overheidswege geen restricties werden opgelegd naar aanleiding van de diplomatenbriefing. Premier Mark Rutte verklaarde dat het verslag van de diplomatenbriefing van 14 juli te Kiev vooralsnog een staatsgeheim zou blijven. Radioprogramma Argos legde beslag op dit staatsgeheim en zond het uit op 4 april 2015. Uit de openbaar gemaakte e-mail bleek dat de diplomate de informatie over de neergeschoten Antonov gedeeld had met het ministerie in Den Haag.
Trumpisme kan worden gezien als reactie op conventionele manieren van politiek voeren en debatteren. Trumpisme zet zich sterk af tegen het politieke establishment, waarin voornamelijk inhoudelijk gedreven debatten centraal staan. Het gaat bij trumpisme niet om de inhoud van de debatten, maar juist om de vorm, bijvoorbeeld het neerzetten van een volkse stijlfiguur.
Trumpisme als wijze van politiek voeren is afgeleid van Donald Trump, die met deze stijl de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 won. Hoewel het voeren van politiek op basis van anti-establishment sentimenten niet nieuw is, wordt binnen het trumpisme niet alleen de inhoud van politieke standpunten van het establishment verworpen, maar wordt de gehele stijl van conventioneel politiek voeren verworpen. Binnen trumpisme wordt er geen waarde gehecht aan de juistheid van uitspraken of de haalbaarheid van politieke standpunten, de vorm waarmee deze uitspraken of standpunten worden gepresenteerd is hetgeen wat telt. Het politieke establishment wordt hierbij nadrukkelijk weggezet als saai of vermoeiend. Men pretendeert niet rechtlijnig en consistent te zijn, enkel een totaal andere koers in te slaan dan het establishment voorheen heeft gedaan.
Binnen het trumpisme staat het genereren van aandacht, voornamelijk via de media, centraal. Of men positief of negatief in de media komt, maakt binnen het trumpisme weinig uit, zolang men maar in beeld komt en blijft. Trumpisme kan dan ook worden omschreven als aanwezigheidspolitiek, waarbij men als kandidaat voor een bestuurlijke functie zorgt dat men continu in het nieuws is.
De Panama Papers is een grote verzameling vertrouwelijke documenten van de Panamese juridische en zakelijke dienstverlener Mossack Fonseca die in 2015 naar de internationale pers gelekt werden. Deze worden onderzocht in een internationaal journalistiek onderzoeksproject, en inmiddels ook door justitiële en belastingautoriteiten van diverse landen. Naast legale belastingontwijking kan het gaan om belastingfraude en/of andere illegale activiteiten, zoals het omzeilen van handelssancties of het afhandelen van omkoping, onder andere door prominente personen. Mossack Fonseca was al eerder negatief in het nieuws gekomen, maar nog nooit op deze schaal.
WikiLeaks is een internationale non-profitorganisatie die nieuwslekken en geclassificeerde media van anonieme bronnen publiceert. De website, in 2006 in IJsland gestart door de organisatie Sunshine Press, beweerde in 2015 in de eerste 10 jaar 10 miljoen documenten online te hebben gepubliceerd. Julian Assange, een Australische internetactivist, wordt over het algemeen beschreven als de oprichter en directeur. Sinds september 2018 is Kristinn Hrafnsson de hoofdredacteur.
Julian Paul Assange (Townsville, 3 juli 1971) is een Australische journalist, programmeur (voormalige hacker) en internetactivist.
Nepnieuws (in het Engels fake news) is desinformatie verhuld als schijnbaar nieuws, die verspreid wordt via websites, sociale media en traditionele media, met als doel het maken van winst of het beïnvloeden van de publieke opinie. Daarnaast wordt de term ook in de politiek gebruikt als frame tegen de journalistiek.
Mohandas Karamchand Gandhi (Gujarati: મોહનદાસ કરમચંદ ગાંધી) (Porbandar, 2 oktober 1869 – New Delhi, 30 januari 1948), vaak Mahatma Gandhi (Gujarati: મહાત્મા ગાંધી) genoemd, was een Indiase jurist en politicus, die nationaal en spiritueel leider van India werd.
Na een rechtenstudie in Engeland vertrok Gandhi naar Zuid-Afrika, waar hij zich voor de Indiase bevolkingsgroep inzette. Na terugkeer in India werd hij leider in de Indiase onafhankelijkheidsstrijd. Mahatma Gandhi was een van de grondleggers van de moderne staat India en voorstander van actieve geweldloosheid als middel voor revolutie.
Gandhi spande zich ook in voor verzoening tussen hindoes en moslims in India. Hij werd in 1948 in New Delhi vermoord door een extremistische hindoe. Zijn geboortedag wordt gevierd als Gandhi Jayanti. Bij Raj Ghat, een monument pal aan de rivier de Yamuna in New Delhi, wordt zijn favoriete lied Raghupati Raghava gezongen en wordt op de ouderwetse wijze katoen gesponnen.
Hermetisme is een verzamelnaam voor nauw verwante religieuze en esoterische ideeën en praktijken zoals die bekend zijn via teksten uit de eerste eeuwen n.Chr. in vooral de oostelijke Mediterrane wereld. Dergelijke teksten, hermetica, worden veelal toegeschreven aan de legendarische wijsgeer en profeet Hermes Trismegistus of zijn volgelingen, die ingewijde kennis openbaren over mystiek, kosmologie, magie, astrologie en alchemie. Vroege hermetica zijn doorgaans van meer technische en praktische aard, terwijl latere hermetica esoterischer en filosofischer zijn. In de hermetische levensbeschouwing staat het verwerven van gnosis centraal, goddelijke kennis van de God, de kosmos en de mens, die moet resulteren in verlichting en verlossing.
Het Corpus Hermeticum ('hermetische corpus'; ook bekend onder de titels Pimander en Poimandres) is een verzameling van zeventien esoterische traktaten in het Grieks uit het Egypte van de 2e en 3e eeuw. Deze verzameling werd toegeschreven aan de legendarische Hermes Trismegistus. In de traktaten wordt zogenaamd oude wijsheid geopenbaard door een god, Hermes en zijn volgelingen. Die wijsheid is een mengeling van religieuze en filosofische denkbeelden en moet leiden tot het verkrijgen van gnosis (intuïtieve, goddelijke kennis) en verlossing.
De traktaten van het Corpus zijn onafhankelijk van elkaar geschreven door verschillende auteurs en bevatten daardoor verschillen in visie en stijl. Vaak zijn de teksten dialogen waarin een leermeester oeroude, geheime kennis met een ingewijde deelt, zodat die zich ontworstelt aan het moeilijke aardse bestaan en in contact komt met het goddelijke.
In zijn huidige vorm ontstond het Corpus in het Byzantijnse rijk, maar het was geheel onbekend in het middeleeuwse westelijk Europa en in de Arabische wereld. De neoplatonist Marsilio Ficino maakte in 1463 de eerste Latijnse vertaling. Hij veronderstelde dat het Corpus verschillende filosofen en religies, van het jodendom tot Plato, had beïnvloed. Het Corpus werd daardoor populair. Nadat in 1614 werd aangetoond dat het uit de Romeinse keizertijd stamde, verminderde de belangstelling, al bleef het Corpus populair in theosofische kringen.
Het Griekse woord pleroma betekent 'volheid'. Het heeft vooral een theologische betekenis. In de brief van Paulus aan de Kolossenzen staat bijvoorbeeld In Hem heeft heel de volheid willen wonen (Kolossenzen 1:19 NBV). In de brief van Paulus aan de Efeziërs staat Dan zult u [...] de liefde van Christus kennen die alle kennis te boven gaat opdat u zult volstromen met Gods volkomenheid (Efeziërs 3:18-19 NBV). In totaal wordt het woord in het Nieuwe Testament zeventien maal gehanteerd. Het heeft echter vooral betekenis in de gnostiek. Dit artikel handelt over de gnostische opvattingen over dat begrip pleroma.
In de gnostiek is pleroma de benaming voor de volheid, de structuur en verblijfplaats van de goddelijke wereld. In de gnostische teksten wordt het pleroma verschillend beschreven. Daarin zijn ook verschillende gnostische opvattingen en de verschillen tussen stromingen, zoals het sethianisme en het valentinianisme te herkennen. De essentie van de top van het pleroma is echter vaak min of meer hetzelfde.
Er is sprake van een Vader, een Moeder en een Zoon. De Vader ziet zich weerspiegeld in het lichtwater dat hem omgeeft en realiseert zich dat hij zichzelf ziet. Die gedachte verzelfstandigt zich en dat creëert de Moeder, vaak aangeduid als de Eerste Gedachte of ook wel Barbelo. Zij ontvangt een lichtvonk van de vader en produceert een Licht, de Zoon. Die wordt door de Vader gezalfd en daarom de Gezalfde, Christus, genoemd.
In alle gnostische teksten over het pleroma verschijnen dan eonen. Dat zijn emanaties van de Moeder en de Zoon. Het zijn goddelijke krachten van een lagere orde. In vrijwel alle teksten hebben de eonen een vorm van een ruimtelijk aspect. Het kunnen entiteiten zijn, die de bewustzijnsniveaus beheersen die er tussen hemel en aarde zijn. Over het algemeen is er sprake van een hiërarchische structuur van eonen.
De meest uitgebreide beschrijving van een pleroma is in de teksten van de vier versies van het Geheime Boek van Johannes of het Apocryphon van Johannes. In die teksten vraagt Barbelo aan de Vader om enkele eonen die haar kunnen dienen. Afhankelijk van de versie krijgt zij dan vier of vijf eonen met namen als Voorkennis, Onvergankelijkheid, Eeuwig Leven en Waarheid. Christus ontvangt eonen als Geest (Nous), Wil en Woord (Logos). Deze eonen rangschikken zich als paren en uit die vereniging komen dan de lagere eonen voor.
In het valentinianisme zijn iets andere voorstellingen van een pleroma. In het Evangelie der Waarheid en de Verhandeling in drie delen waren de eonen als gedachten en gevoelens in de godheid zelf ingesloten. Die eonen worden met woorden vergeleken en komen pas later tot een zelfstandig bestaan als die worden uitgesproken door de Logos. In die opvatting wordt het zelfstandig worden van de eonen opgevat als een vorm van verlossing.
Een andere beschrijving van een pleroma wordt toegeschreven aan de gnosticus Ptolemaeus (overleden na 180), de belangrijkste leerling van Valentinus (ca. 100-ca. 160). In dat pleroma is sprake van een volmaakte eon, die Oerbegin, Oervader of Diepte (Bythos) wordt genoemd. Samen met hem was er zijn Gedachte, die ook Genade en Stilte wordt genoemd. Diepte brengt een zaad in Stilte en zij brengt dan Geest (Nous) voort, die ook wel de Eniggeborene wordt genoemd. Ook Waarheid wordt op deze wijze voortgebracht. Dat is het eerste Viertal, dat bestaat uit twee paren. Uit Geest en Waarheid komen dan nog twee paren tevoorschijn. Vervolgens ontstaan er nog tweeëntwintig andere eonen. De essentie van dit pleroma wordt met een afwijking van het aantal eonen beschreven in de Valentiniaanse verhandeling.
In het vakgebied is er consensus dat de opvattingen over deze valentiniaanse voorstelling van het pleroma beïnvloed moeten zijn door pythagoreïsch gedachtegoed. Het tweede paar in dit pleroma kan ontleend zijn aan de Staat van Plato, waarin betoogd wordt dat het Goede Waarheid en Geest voortbrengt.
De kerkvader Ireneüs van Lyon (ca. 140-ca. 202) schrijft in zijn Adversus Haereses de constructie van een ander pleroma aan Basilides toe. Daarin komen een aantal goddelijke gestalten uit elkaar voort. Uit een Ongeboren Vader ontstaan Geest (Nous), Verstand (Logos), Inzicht (Phronesis) en Wijsheid (Sophia). Uit het laatste paar ontstaan krachten als engelen die een eerste hemel scheppen. Daaruit ontstaat een tweede hemel en dat herhaalt zich tot er 365 hemelen zijn.
In een aantal gnostische geschriften volgt na de beschrijving van het pleroma die van de schepping van de bekende fysieke wereld. Ook dit aspect wordt het meest uitgebreid beschreven in het Apocryphon van Johannes. Die schepping is het resultaat van een breuk binnen het pleroma. De laagste eon, Sophia, ook wel Pistis Sophia, wil uit zichzelf iets voortbrengen zonder de wetenschap van haar paargenoot en de vader. Dat heeft een misgeboorte tot gevolg. Die wordt door Sophia buiten het pleroma gestoten. Het is de Demiurg, ook wel Jaldabaoth genaamd. In de gnostiek wordt die vereenzelvigd met JHWH, de Hebreeuwse God van het Oude Testament. Hij heeft veel kracht aan zijn moeder onttrokken en dat stelt hem in staat de wereld en de mens te scheppen.
Over de krachten die ons aan de materie binden
Het is een regelmatig gehoorde uitspraak in antroposofische kringen: “Dat is ahrimanisch”. Vaak gaat het dan om een computer, een mobiele telefoon of iets anders technisch of digitaals. Bekend is dat antroposofen nogal behoudend zijn als het gaat om overmatig gebruik ervan. Ze zouden ons wegvoeren van ons vrije ‘ik’. Ahriman is de verpersoonlijking van de krachten die ons als mens aan de materie binden.
Tekst: Hanneke de Leeuw
Het leven als mens is uiteraard niet mogelijk zonder een zekere mate van verbinding met het aardse. Mijn lichaam, de natuur en de dingen om mij heen bieden me houvast in de dagelijkse realiteit. Zonder de verbinding met mijn lijf, de steun van de aarde onder me en de tastbare mensen om mij heen zou ik geen leven als individu kunnen leiden. Aardse beperkingen en obstakels zorgen er voor een belangrijk deel voor dat ik me kan ontwikkelen en kan groeien, met vallen en opstaan.
Toch kan de materie ook harder aan me gaan trekken dan ik zou willen. Als ik met mijn dagelijkse bewustzijn om me heen kijk kan ik gemakkelijk tot de conclusie komen dat de wereld die ik zie niets meer is dan een verschijnsel is van de materie. Ik kan mezelf, mijn medemensen en de samenleving gaan beschouwen als systemen die onderhevig zijn aan de wetten van de materie en die naarmate we meer kennis vergaren volledig te begrijpen en mogelijk zelfs te voorspellen zijn.
Inperking van het geestelijke
Denken in systemen is voor mensen niet helemaal zonder gevaar. Overal liggen valkuilen op de loer. Als ik onderdeel uitmaak van een systeem, dan loop ik het risico dat ik mij met het systeem ga identificeren en me er naar ga voegen. Soms ook als het systeem helemaal niet is ingericht in het belang van mijn vrijheid, ontwikkeling en mens-zijn. Als ik geloof dat ik een geavanceerde biologische machine ben, kan ik dan nog open staan voor andere, meer ongrijpbare aspecten die het leven mooi en waardevol maken? Als ik geloof dat mijn waarde afhangt van mijn baan, mijn geld en mijn spullen, kan ik dan nog andere waarden voelen en herkennen? Als ik geloof dat ik mee moet draaien in het bestaande economische systeem, kan ik dan nog zien hoe het ook nog anders zou kunnen?
De tendens van het ahrimanische is om het geestelijke in te perken. Het werkt verhardend en verkillend op het levende en het menselijke. Sinds het einde van de 19e eeuw zien we een toenemende trend van mechanisering, technologisering en digitalisering die het de mens in toenemende mate lastig maakt om zichzelf in vrijheid te verhouden tot zichzelf, de medemens en de wereld. Met de mechanisering kwam er een mensbeeld op waarin een individu kon worden gereduceerd tot een vervangbaar radertje in een veel groter geheel en raakte zijn waarde voor de samenleving geassocieerd met zijn economische productiviteit. Door de technologisering werd het mogelijk om de mens zelf te gaan beschouwen als een geavanceerde machine, die kan worden bediend, onderhouden en waar nodig worden gerepareerd.
Wie bepaalt wie ik ben?
De huidige trend van digitalisering stelt ons voor nieuwe uitdagingen wat betreft ons mensbegrip. Bij mijn account bij ‘s werelds grootste social media aanbieder hoort een zorgvuldig samengesteld profiel dat ik bij elk bezoek aan de site krijg terug geprojecteerd. Ik krijg dingen te zien die volgens de achterliggende algoritmes bij mijn leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en eerder klikgedrag passen. Dat heeft zo zijn voordelen, maar ik loop ook het risico dat ik mij gaandeweg steeds meer ga voegen naar het beeld dat ik krijg voorgeschoteld. Want is mijn persoonlijke profiel wel echt een uitdrukking van mijn eigen individualiteit? Of trekt het me juist meer dan nodig richting het gemiddelde dat volgens de algoritmes op mijn persoonlijke kenmerken van toepassing is. Wie bepaalt dan eigenlijk nog wie ik ben?
Het is te verwachten dat de genoemde trends zich de komende tijd nog wel verder voort zullen zetten. Voor mij als mens levert dat de uitdaging op om ondanks de mij omringende systemen en technologieën te blijven zoeken naar wat mij als mens drijft, waar en wanneer ik me vrij voel en hoe ik me gezond kan verhouden tot projecties, valse beelden en halve waarheden. Ik wil blijven zoeken naar het verrassende, het onverwachte, de kleine dingen die mijn leven en mijn denken op een geheel nieuw spoor kunnen zetten. Het is niet uitgesloten dat ik systemen, organisaties en techniek vind die me daarbij van dienst kunnen zijn. Ze mogen alleen nooit voor mij de dienst gaan uitmaken.
Ahriman en Lucifer
Eigenlijk is alles wat we om ons heen zien Ahriman en Lucifer; ze zitten in ons. Hun strijd om onze 'ziel' speelt zich in ons af. We moeten als mens het midden zoeken tussen twee krachten die aan ons trekken en ons willen meeslepen. Die krachten worden in de esoterische traditie al eeuwenlang Ahriman en Lucifer genoemd. Ahriman helpt ons om ons van het aardse leven bewust te worden. Maar bij is ook degene die ons verleidt tot materialisme, hebzucht en een beperkt (geestloos) denken. Hier tegenover staat de andere tegenmacht, Lucifer, die de mens wegvoert van het aardse leven in de materie. Lucifer is degene die ons het geschenk van de vrijheid geeft, maar die ons ook wil verleiden tot egoïsme, fanatisme en een zekere zweverigheid.
Dit artikel verscheen eerder in Antroposofie Magazine 7, september 2017.
In de manifesten van de klassieke rozenkruisers wordt de mens een microkosmos genoemd. Dat idee is ontleend aan de hermetische wijsbegeerte, die in de eerste eeuwen van de jaartelling op schrift is gesteld in Alexandrië in Egypte onder de naam van de legendarische ingewijde Hermes Trismegistus.
Eén van de bekendste axioma’s uit de Smaragden Tafel van Hermes Trismegistus luidt: “Wat beneden is, is gelijk aan wat boven is, en wat boven is, is gelijk aan wat beneden is”, kort samengevat als: “Zoals in het groot, zo ook in het klein.” Als we dit inzicht op onszelf betrekken zien we dat er een directe relatie bestaat tussen wereld en mens, tussen God en mens, tussen kosmos en microkosmos. Het grote vindt altijd zijn afspiegeling in het kleine.
Wij als sterfelijke natuurgestalten zijn tot en met verbonden met deze vergankelijke, aardse natuur. Maar naar de geestkern zijn we ten diepste verbonden met die onvergankelijke natuur. Want een mens is meer dan alleen zijn lichaam, meer dan vlees en bloed. Hij is onderdeel van een groter stelsel, een microkosmos of kleine wereld, die een afspiegeling is van de macrokosmos. De uitspraak: “God schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis” uit Genesis 1, vindt daarin zijn oorsprong.
Jürgen Habermas (Düsseldorf, 18 juni 1929) is een Duits filosoof en socioloog. Hij wordt gezien als een van de meest vooraanstaande hedendaagse filosofen en als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de (tweede) Frankfurter Schule.
Zijn bijdragen zijn vooral gericht op de ethiek, de politieke filosofie en de taalfilosofie, alhoewel hij zich ook heeft uitgelaten over onderwerpen als esthetiek, godsdienstfilosofie en wetenschapsfilosofie. Hij verkreeg nationale bekendheid door zijn theorie over de publieke sfeer (openbaarheid). Deze theorie beschreef hij in zijn boek Strukturwandel der Öffentlichkeit (1962). Als zijn magnum opus geldt echter Theorie des kommunikativen Handelns (1981) waarin hij stelt dat er naast de traditionele instrumentele rationaliteit ook nog een communicatieve rationaliteit bestaat. Verder heeft hij ook nog een eigen vorm van ethiek ontwikkeld, namelijk de discoursethiek, die op inzichten van zijn vroegere werk verder bouwt. In Faktizität und Geltung (1992) paste hij zijn theorie dan weer toe op de rechtsfilosofie.
Vincent Icke (Utrecht, 23 juli 1946) is een Nederlandse hoogleraar theoretische sterrenkunde aan de Universiteit Leiden en bijzonder hoogleraar kosmologie aan de Universiteit van Amsterdam. Vincent studeerde theoretische natuurkunde en sterrenkunde aan de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde in 1972 aan de Rijksuniversiteit Leiden bij Hendrik C. van de Hulst. De titel van zijn proefschrift is Formation of galaxies inside clusters.
Icke deed postdoctoraal onderzoek in Sussex, Cambridge en bij het California Institute of Technology.
Apeiron (Oudgrieks: ἄπειρον) is een begrip komt uit de presocratische natuurfilosofie en werd voor het eerst gebruikt door Anaximander van Milete (ca. 610-546 v.Chr.). Zijn filosofie is slechts fragmentarisch bekend via andere schrijvers. Letterlijk betekent a-peiron 'zonder grens, begrenzing'. Aristoteles (Fysica, 203b7, De Caelo, 303b10), Theophrastus en Simplicius (Fysica 24, 13) interpreteerden het woord als 'oneindig'. Mogelijk doelde Anaximander zelf echter op 'zonder bepaling' oftewel 'het onbepaalde'. De oermaterie (archè) is ongedifferentieerd en zonder innerlijke verdeelbaarheid. De materie waaruit de kosmos is ontstaan, is dan onbepaald. Een andere mogelijkheid is dat voor Anaximander de ruimte aanvankelijk onbepaald was, en kon die dus niet geïdentificeerd worden met elementen die andere presocraten als oersubstantie aanduidden: vuur, water en lucht. Anaximanders apeiron suggereert onbegrensde omvang en duur, en dus een allesbevattend karakter en goddelijke onsterfelijkheid.
Een van de weinige, moeilijk interpreteerbare fragmenten die van Anaximander zijn overgeleverd, gaat juist over dit begrip. In de beroemde vertaling van Diels (Die Fragmente der Vorsokratiker, Berlin 1903, I, p.15{De fragmenten van de pre-Socratics zijn een verzameling van de doctrines van Griekse filosofen tot (essentieel) aan het einde van de 5e eeuw. eeuw v. Chr.}):
Anfang der Dinge ist das Unendliche (apeiron). Woraus aber die Geburt ist, dahin geht auch ihr Sterben nach der Notwendigkeit. Denn sie zahlen einander Strafe und Buße für ihre Ruchlosigkeit nach der Zeit Ordnung (Fragment A 9).
Een modernere Nederlandse vertaling luidt:
Het begin van de wezens is het Onbegrensde; en van waaruit het leven van de wezens voortkomt, daarin voltrekt zich ook hun vernietiging, volgens noodzakelijkheid, aangezien ze allemaal, de een aan de ander, de straf en boete van de ongerechtigheid betalen, naar de regel van de tijd.
— Luciano de Crescenzo, Geschiedenis van de Griekse filosofie, I, p.38; Amsterdam 1986)
Het is Friedrich Nietzsche geweest die dit fragment weer aan eeuwenlange vergetelheid (met Hegel als kleine uitzondering) ontrukte in de voordracht Die vorplatonische Philosophen mit Interpretation ausgewählter Fragmente aan de universiteit van Bazel in 1870.
Ouranos (Oudgrieks: Οὐρανός) of Uranus (gelatiniseerd) is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij is de personificatie van de hemel. Volgens Hesiodos hangt deze hemelkoepel zo hoog boven de aarde (Gaia) als de Tartaros (het diepste deel van de onderwereld) onder haar ligt. Een bronzen aambeeld zou tien dagen nodig hebben om vanaf Ouranos naar het aardoppervlak te vallen. Ouranos werd zelden afgebeeld als een persoon.
De naam Ouranos wordt wel in verband gebracht met de godheid Varuna uit het hindoeïsme. Beide namen zouden komen van een Indo-Europese stam die 'bedekken' betekent. Deze theorie wordt echter niet alom aangehangen. De Romeinse tegenhanger van Ouranos is Caelus.
Chronos (Oudgrieks: Χρόνος) of Chronus (gelatiniseerd) is een figuur uit de Griekse mythologie. Hij is de personificatie van de tijd.
Saturnus is een godheid uit de Romeinse mythologie, de Romeinse god van tijd, rijkdom en landbouw en het uitgezaaide graan. Saturnus is gebaseerd op de Griekse god Kronos, wiens mythes zijn geadapteerd voor Latijnse literatuur en kunst. Met zijn vrouw de godin Ops was hij de vader van de oppergod Jupiter.
Plato (Oudgrieks: Πλάτων, Plátōn; Athene, ca. 427 v.Chr. – aldaar, 347 v.Chr.) was een Grieks filosoof en schrijver. Plato, leerling van Socrates en leraar van Aristoteles, is een van de invloedrijke denkers in de westerse filosofie en was de stichter van de Atheense Akademeia, het eerste instituut voor hoger onderwijs in het Westen. Hij schreef dialogen over diverse onderwerpen en werd met zijn Ideeënleer de aartsvader van het metafysisch realisme, waarin de zichtbare werkelijkheid bestaat uit onvolmaakte afspiegelingen van universalia die bestaan in een bovenwereld. Het blijft de vraag in hoeverre Plato's eigen opvattingen bekend zijn, aangezien hij nergens uit eigen naam spreekt, vaak vragen opwerpt zonder deze te beantwoorden en niet altijd consistent is.
Marjoleine de Vos (Oosterbeek, 19 april 1957) is schrijver, dichter, columnist en redacteur kunst bij NRC Handelsblad.
Ze schrijft over kunst, literatuur en koken, en heeft een tweewekelijkse column op de opiniepagina. Een selectie uit deze columns werd gebundeld in Nu en altijd: bespiegelingen (2000) en Het is zo vandaag als altijd (2011). Ze schreef tien jaar lang ook een column voor het opinieweekblad VolZin. In 2000 verscheen haar eerste poëziebundel Zeehond graag die werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2002. In 2003 volgde Kat van sneeuw', daarna Het waait (2008), Uitzicht genoeg (2013) en Hoe verschillig (2021).
In 2020 publiceerde ze het wandelessay Je keek te ver.
Ze was van 1993 tot 2010 gehuwd met dichter Tom van Deel.
De Vos kreeg in 2023 de Groenman-taalprijs, onder meer voor haar verzorgde taalgebruik.
Het Evangelie van Judas is een gnostisch geschrift, dat in een Koptische vertaling onderdeel was van de vondst van de Codex Tschacos omstreeks 1978. Er moet een oorspronkelijk Griekse tekst zijn geweest, maar daar is nooit iets van gevonden. Het bestaan van een Evangelie van Judas was al bekend. Ireneüs van Lyon vermeldde dit in zijn omstreeks 180 geschreven Adversus Haereses. Het is onduidelijk of Ireneüs die tekst ook echt gelezen heeft. Ireneüs schreef echter, dat "Judas meer dan iedere andere leerling van Jezus de waarheid kende en het geheimenis van de overlevering (de overlevering van Jezus aan de schriftgeleerden) heeft voltrokken". De oorspronkelijke Griekse tekst van het evangelie moet tussen 130 en 170 geschreven zijn. De meeste onderzoekers zijn van opvatting, dat de tekst moet zijn ontstaan binnen de gnostische stroming die aangeduid wordt als sethianisme.
Het geschrift vangt aan met de mededeling Het geheime verslag van de openbaring waarover Jezus acht dagen met Judas Iskariot sprak, tot drie dagen voor hij Pasen vierde. Daarna wordt kort melding gemaakt van het verschijnen van Jezus op aarde, het feit dat hij een aantal – niet benoemde – wonderen heeft verricht en dat er sprake was van twaalf leerlingen. Hierna valt het verhaal in drie delen te onderscheiden.
In het eerste deel is sprake van een gesprek tussen Jezus en de twaalf leerlingen. Die zijn toe aan een dankzegging over het brood dat zij gaan nuttigen. Jezus lacht hen uit en zegt dat zij dit niet uit vrije wil doen, maar omdat hun God daarvoor wordt geprezen. Jezus spreekt expliciet over jullie God. Zoals een echte gnosticus distantieert Jezus zich dus van de god van het Oude Testament. De leerlingen blijven echter maar denken dat Jezus de Zoon van die God is en worden boos en woedend als Jezus dat blijft ontkennen.
Alleen Judas blijkt te beseffen dat Jezus afkomstig is van een andere god. Hij spreekt de naam van die god niet uit, maar noemt daarbij Barbelo. U bent uit de onsterfelijke wereld van Barbelo gekomen. In de gnostiek is het pleroma de benaming voor de volheid, de structuur en verblijfplaats van de goddelijke wereld. Aan de top van het pleroma is meestal sprake van een Vader, een Moeder en een Zoon. De Vader ziet zich weerspiegeld in het lichtwater dat hem omgeeft en realiseert zich dat hij zichzelf ziet. Die gedachte verzelfstandigt zich en dat creëert de Moeder, vaak aangeduid als de Eerste Gedachte of ook wel Barbelo.
In het tweede deel heeft Jezus de overige leerlingen verlaten, omdat zij niet wensen te geloven in de hogere god waarvan Jezus afkomstig is. Het verhaal vervolgt met een dialoog tussen alleen Jezus en Judas. Hierin geeft Jezus een uiteenzetting van de goddelijke wereld, de demiurg met zijn wereldheersers en hun komende ondergang alsmede de verlossing van de uitverkorenen. Dat zijn de gnostici.
In de beschreven kosmogonie laat de Vader, hier de grote Onzichtbare Geest, uit een lichtwolk een engel ontstaan. Dat is de Zelfverwekte, de God van het licht. Uit een andere wolk ontstaan vier engelen, die zijn dienaren zijn. Dat is een thema dat ook in het Apocryphon van Johannes voorkomt. Er ontstaan daarna 360 lichten en voor hen 360 hemelsferen. Een soortgelijke voorstelling wordt in Eugnostus de Gelukzalige gegeven. De scheppers van en heersers over de materiële wereld worden in dit geschrift Nebro, hier ook Jaldabaoth, en Saklas genoemd. Nebro betekent de Opstandeling, Saklas heeft de betekenis van de Dwaas. Zij zijn ontstaan door het handelen van het Vierde Licht, Eleleth. Een soortgelijke voorstelling komt voor in het Heilige boek van de grote onzichtbare Geest en Drie gestalten van de Eerste Gedachte. Jezus lacht om deze machten, want zij zullen allemaal ten onder gaan, samen met hun schepselen. Christus wordt eenmaal in het geschrift benoemd als Seth die Christus wordt genoemd. Dit is een kenmerkende opvatting voor het sethianisme.
In het laatste deel is dan sprake van het verraad van Judas. Jezus zegt tegen Judas Maar jij zult hen allen overtreffen. Want jij zal de mens offeren die mij bekleedt. De interpretatie van deze zin was een van de controversiële punten in het debat. Door de eerste vertalers werd dit uitgelegd in de zin dat Judas de andere leerlingen zou overtreffen in inzicht. De nu gehanteerde interpretatie is dat Judas de leerlingen zal overtreffen in slechtheid. Judas is zo slecht dat hij het aardse lichaam van Jezus wil uitleveren aan Saklas, de dwaze god van het Oude Testament.
Aan het slot wordt de overlevering van Jezus door Judas beschreven. Enkele hogepriesters waren ontstemd dat Jezus de gastenkamer was binnengegaan. Hierop gingen enkele schriftgeleerden naar Judas toe en vroegen hem: Wat doe jij hier? Jij bent de leerling van Jezus. De tekst eindigt met Judas antwoordde hen zoals zij wilden. En hij ontving wat geld en leverde hem aan hen uit.
de alchemie van J.K. Rowling Ligt er een geheime boodschap verborgen in de tekst van het populairste kinderverhaal ooit? Dit boek neemt je mee op een reis door de alchemistische symboliek in Harry Potter, waarbij de auteur je wijst op een verbazingwekkende ontdekking die hij deed. Op overtuigende wijze onthult hij dat achter alle magie en opwinding in Harry Potter een boodschap schuilt die tegelijk modern en heel oud is: alchemie is het ontwaken van de innerlijke God, die in het hart van iedere zoeker slaapt. ‘Jouw boek nodigde mij uit intensief de tekst op mij te laten inwerken. Ik heb er ontzettend veel aan gehad en het heeft me steeds diepere inzichten gegeven. En ik ben ervan overtuigd dat daar geen einde aan komt. Zeker ook met de aanbevolen boeken, die je precies bij de onderwerpen hebt uitgezocht…’ Stance van der Plas, Duiven ‘Hans Andréa weeft vakkundig met pure kennis en maakt ons allemaal bewust van de symbolen die de structuur zijn van de natuur zelf. Degenen die dit boek openen hebben heel veel geluk!’ Kim R Casper, auteur, Verenigde Staten
Dante (Durante) di Alighiero degli Alighieri (Florence, tussen 14 mei en 13 juni 1265 OS – Ravenna, 14 september 1321) was een Italiaanse dichter, schrijver, moraalfilosoof] en kortstondig politicus. Als zijn voornaamste werk wordt La divina commedia beschouwd (vertaling De goddelijke komedie). Het is een gedicht in drie delen over een reis door het hiernamaals, van de Hel (Inferno), door het Vagevuur (Purgatorio) naar het Paradijs (Paradiso) en wordt beschouwd als een hoogtepunt van de wereldliteratuur.
Door Sandro Botticelli - telegraph
Johann Wolfgang (von) Goethe (spreek uit als: [ˈgøːtə]) (Frankfurt am Main, 28 augustus 1749 – Weimar, 22 maart 1832) was een Duits wetenschapper, toneelschrijver, romanschrijver, filosoof, dichter, natuuronderzoeker en staatsman. Goethe was de schrijver van onder meer Faust, Die Leiden des jungen Werthers en Zur Farbenlehre. In 1782 werd hij in de adelstand verheven en mocht hij het voorvoegsel "von" in zijn familienaam gebruiken. Goethe geldt als een van de belangrijkste schrijvers, dichters en denkers van Duitsland.
Jakob Böhme (Alt Seidenberg, 24 april 1575 – Görlitz, 17 november 1624) was een Duits protestants mysticus, filosoof en theoloog.
Zijn literair debuut begon in 1612 met het boek Morgen Rothe im Auffgang. Dit werk werd nooit afgemaakt, later zou het bekend worden onder de titel Aurora. De lutherse predikant van Görlitz, Gregorius Richter, liet zijn afgunst blijken voor dit boek. Door de gemeenteraad van Görlitz werd in juli 1613 dit boek verboden lectuur. Böhme kreeg ook schrijfverbod voor een periode van vijf jaar. Heel waarschijnlijk was dit de oorzaak waarom dit werk nooit werd voltooid.
Vanaf 1618 schreef Böhme zeer veel geschriften. Hij liet ze niet publiceren doch verspreidde ze onder zijn vrienden. Opnieuw werd hij van ketterij beschuldigd. Op nieuwjaarsdag 1624 publiceerde hij Der Weg zu Christo. Het protestantse conservatisme kon zijn visie niet aanvaarden en keerde zich tegen hem. Böhme moest Görlitz verlaten en vestigde zich in Dresden. Daar bracht hij de laatste jaren van zijn leven door.
Hij liet zich inspireren door alchemistische en astrologische literatuur. Zijn werken zijn sterk geïnspireerd door de geschriften van de alchemist Paracelsus (Theophrastus Bombastus von Hohenheim - (1493-1541)), de spiritualist Kaspar Schwenkfeld (1490-1561) en de mysticus Valentin Weigel (1533-1588).
Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) vond in de werken van Böhme de wortels voor zijn filosofie. Hij noemde hem Philosophus Teutonicus. Ook Johann Georg Gichtel (1638-1710) bewonderde Böhme. Beiden zouden een grote inspiratiebron worden voor Louis-Claude de Saint-Martin.
Böhme zocht vele jaren naar het juiste taalgebruik om zijn diepgaande ervaringen en inzichten te kunnen verwoorden. Uiteindelijk kwam hij tot een heel eigen taalgebruik.
Jakob Böhme was meer dan een gewone schoenmaker. Men noemde hem de theosoof van Görlitz. Hij was een filosoof die met zijn wijsheid vele geleerden, kunstenaars en anderen wist te inspireren. Via zijn geschriften heeft hij de mensheid proberen kenbaar te maken, dat iedereen in zijn diepste zijn één is in Christus.
Böhme ging naar Görlitz en stierf daar in 1624.
Georg Wilhelm Friedrich Hegel (Stuttgart, 27 augustus 1770 – Berlijn, 14 november 1831) was een Duitse filosoof en een van de centrale representanten van het Duitse idealisme.
Hegel streefde naar de ontwikkeling van één totaalconcept, waarin hij wetenschap, esthetica, godsdienst en filosofie wilde verenigen. Hij zag de werkelijkheid niet als statisch, maar als de uitkomst van een continu doorgaand proces, waarbij nieuwe tegenstellingen telkens worden opgeheven. Kernwoord hierbij is 'opheffen' (het Duitse aufheben), dat zowel optillen als afschaffen en bewaren betekent. Tijdens het dialectisch proces wordt iets (bijvoorbeeld een moment) eerst gesteld, daarna ontkend, om tot slot tot een hogere waarheid te komen. Eerder werden door Fichte hiervoor de begrippen these, antithese en synthese gebruikt (die deze overigens weer van Kant had, zie bijvoorbeeld o.a. zijn Kritiek van de zuivere rede, B495), die later door de marxisten werden overgenomen.
Dit dialectische systeem, waarbij de zogeheten 'geest' de aard aller dingen is en door middel van de confrontatie van these en antithese tot een nieuwe synthese komt, zou uiteindelijk moeten leiden naar het 'Absolute Idee', waarin alle individuele elementen van de geest opgaan en zichzelf overstijgen. Er bestaat geen echte waarheid, maar wel een waarheid die steeds dieper en rijper wordt. Toch zag Hegel in zijn beroemde boek Die Phänomenologie des Geistes (1807) zijn eigen filosofie als de synthese van het werk van al zijn voorgangers.
Het dialectische proces is volgens Hegel ook van toepassing op individuen: eerst is er enkel het bewustzijn van de uiterlijke waarheid, vervolgens ontstaat een zelfbewustzijn, dat zich langzaamaan verzoent met het bewustzijn.
Hegels systeem omvat drie grote delen die tot elkaar in dialectische verhouding staan: de filosofie van de logica, de filosofie van de natuur en de filosofie van de geest, respectievelijk de these, de antithese en de synthese.
Volgens de filosofie van Hegel was de ontwikkeling van al het bestaande de ontwikkeling van de redelijkheid van 'de Geest' of 'God' en derhalve die van 'de Geest' zelf.
'Alles wat is, is een trede in de ontwikkeling van de absolute Idee' en 'De rede kan niets zonder de werkelijkheid; en de werkelijkheid niets zonder de rede'.
De Geest ontwikkelde zich van subjectieve Geest (de individuele mens) tot objectieve Geest (in de geschiedenis, de wereldgeest) tot Absolute Geest (in de kunst, religie en filosofie). Eigenlijk keerde de Geest dus tot zichzelf terug, werd hij zich van zichzelf bewust. Hegel ging er immers van uit dat 'het ware het geheel is, het door zijn ontwikkeling vervolledigde wezen'. Hieruit sprak de typische hang naar eenheid en structuur die de moderniteit zo kenmerkte. De mens moest dus de illusie loslaten dat er ooit iets wezenlijk gezegd kon worden over welke afzonderlijke entiteit dan ook. Want elke uitspraak daarover riep tegelijkertijd zijn tegenspraak op. Aangezien elke stelling haar tegengestelde opriep, verliep het menselijk denken in de richting van dit 'Absolute' op een dialectische en dus dynamische manier (abstract-negatief-concreet).
Aangezien de werkelijkheid gekoppeld werd aan de kennis over de werkelijkheid (absoluut idealisme) ontwikkelde de werkelijkheid (geschiedenis) zich eveneens op een dialectische manier. Deze dynamiek of dit ontwikkelingsproces manifesteerde zich zowel in de natuur als in de menselijke geschiedenis. In de menselijke geschiedenis manifesteerde 'Het Absolute' zich in de manier waarop 'het Begrip' van de werkelijkheid zich steeds verder dialectisch ontwikkelde. Deze ontwikkeling greep plaats op twee niveaus. Het eerste was dat van het individuele subject (of dat van de subjectieve Geest) en het tweede dat van de concrete wereldgeschiedenis (de verschillende beschavingen en dus de objectieve Geest). In zijn uitdrukking als een complex van materiële, historische processen begreep 'de Geest' zichzelf dus steeds beter. Deze ontwikkeling was dus een 'bewustwordingsproces'. De wereldgeschiedenis was uiteindelijk dus het dialectische proces waarin 'de Geest' streefde naar volkomen (zelf)ontplooiing.
De '(Wereld)geest' bereikte zijn volkomen ontplooiing bij het bereiken van 'de Waarheid' of 'het Absolute' (weten). Het doel van dit kosmisch dialectisch proces werd dus bereikt op het ogenblik dat 'het Absolute' zich via het menselijk begrijpen van het wordingsproces, van zichzelf bewust werd. 'Het Absolute' bereikte dan dus het 'Absolute begrip', het begreep zichzelf. Voor de individuele mens wilde dit zeggen dat er niet langer sprake was van vervreemding, de mens werd dus vrij. Deze 'vervreemding' uitte zich in de strijd van de mens tegen de natuur en de strijd tussen de mensen onderling (meester-knechtdialectiek). De 'vervreemding' werd overwonnen zodra de natuur werd onderworpen en de mensen zich neerlegden bij het feit dat ze allen deel uitmaken van de 'Absolute Geest'. Op die manier waren Geest en de mens dus op elkaar aangewezen en volbrachten ze samen de geschiedenis.
Het concept van 'de vervreemding' en het feit dat 'het absolute begrip' pas verwezenlijkt werd wanneer deze 'vervreemding' werd overwonnen, was een concept dat door de links-hegelianen verder zou worden uitgewerkt en ook gehanteerd zou worden in hun kritiek op de toenmalige samenleving. Hegel had weliswaar een gesloten, speculatief systeem opgebouwd, gekenmerkt door een complex begrippenapparaat en een bijna stoïcijnse afstandelijkheid, maar toch kreeg hij navolging bij een aantal denkers die de revolutionaire potentie van zijn denken blootlegden.
Pierre Teilhard de Chardin (Kasteel Sarcenat bij Clermont-Ferrand, 1 mei 1881 – New York, 10 april 1955) was een Franse paleontoloog, pater jezuïet en theoloog.
Teilhard de Chardins leven stond in het teken van zijn behoefte het christelijk geloof in overeenstemming te brengen met de evolutietheorie. Daartoe ontwierp hij een interdisciplinaire methode, die hijzelf aanduidde met hyperfysica of hyperbiologie. Teilhard was zich er sterk van bewust dat hij zich tussen twee vuren begaf: de wetenschappelijke tucht en het katholiek leergezag. Juist zijn volharding in deze tussenpositie wekte de bewondering van veel gelovigen die ernaar snakten dat het christendom in een modern-wetenschappelijke wereld niet meer als achterlijk werd weggezet.
Een van Teilhards stellingen is dat de natuur kan 'verinnerlijken', een term die uit de mystiek afkomstig is. De materie beschikt namelijk over een ‘binnenkant’, die Teilhard de Chardin ook wel het ‘psychisme’ noemt. Alle verschijnselen in de wereld herbergen dit psychisch element, zij het in verschillende concentratie. Deze verinnerlijkende energie is volgens Teilhard de stuwende kracht van de evolutie. Ze heeft geleid tot drie ‘geboorten’: de kosmogenese (het ontstaan van het heelal), de biogenese (de sprongmutatie van levenloze tot levende stof) en de noögenese (de sprongmutatie naar zelfbewustzijn toe). Met de noögenese ontstaat het verschijnsel mens, de soort die door biologen Homo sapiens genoemd wordt.
De klaarblijkelijke verschillen tussen deze stappen vergelijkt Teilhard de Chardin als het verwarmen van een vaste stof: eerst wordt de stof alleen warmer, het smelten volgt pas na verloop van tijd. De vloeistof gedraagt zich heel anders dan de eerdere vaste stof, maar bestaat uit dezelfde moleculen. Voor de overgang naar de gasfase geldt hetzelfde.
Door de kracht van de verinnerlijking is de soort Homo sapiens volgens Teilhard de Chardin uitgestegen boven het dierlijke niveau. Dat wil zeggen dat de mens als denkend wezen met zijn mogelijkheid tot reflectie in staat is de kosmos én zichzelf te overstijgen. Maar deze nieuwe levensvorm is niet het einde van het evolutieproces. Volgens Teilhard de Chardins hyperfysische beschouwingen is de mensheid op weg naar een steeds hechter wordende sociale eenheid.
Een eerste stap op deze weg is al gezet. Als eerste soort is de mens erin geslaagd vanuit zijn ontstaansgebied in verschillende stromen de wereld te koloniseren, zonder in verschillende soorten uiteen te vallen.
Tot een volgende stap worden we uitgenodigd door het gegeven dat de wereldbol wel onbegrensd is (je kunt in een bepaalde richting altijd verder) maar niet oneindig (verdergaan betekent op een gegeven moment over een weg gaan die je eerder ging). Uiteindelijk zal die ontwikkeling volgens Teilhard de Chardin uitmonden in een onvatbaar eindpunt van al het aardse bestaan. Dit moment noemde hij het omegapunt, dat overeenkomt met de apocalyps.
Hier komt volgens Teilhard de Chardin de christelijke leer om de hoek kijken: het punt omega is volgens hem de toestand van de door Christus verloste mensheid. De mensen hebben zich zodanig verinnerlijkt dat zij het mystieke lichaam van Christus zijn geworden. Dat is volgens Teilhard de Chardin pas mogelijk nadat de schepper zichzelf aan het evolutieproces onderhevig maakt, door mens te worden in de vorm van Jezus Christus. Teilhard noemt dat christogenese. Krachtens Zijn onderdompeling in de schoot der wereld, zijn de grote wateren der materie, zonder huivering, met leven geladen. En tegelijkertijd is door de aanraking met Christus het heelal één onoverzienbare Hostie geworden. volgens Teilhard de Chardin in zijn opstel La Messe sur le Monde uit 1923.
Carl Gustav Jung (Kesswil, 26 juli 1875 – Küsnacht, 6 juni 1961) was een Zwitsers psychiater en psycholoog. Hij was de grondlegger van de analytische psychologie.
Ireneüs van Lyon (Oudgrieks: Εἰρηναῖος, Eirenaios; Latijn: Irenaeus) (Smyrna, circa 140 – Lugdunum (Lyon), 202) is de eerste grote theoloog en kerkvader van de christelijke kerk, na de periode van de apostelen. Zijn betekenis voor de vroeg-christelijke kerk is heel groot geweest. Zijn formulering van de verzoeningsleer werd later, bij het Eerste Concilie van Nicea, tot grondslag van het christendom uitgeroepen. Ook de door hem opgestelde geloofsbelijdenis werd toen grotendeels overgenomen. Onder protestantse theologen wordt hij vaak beschouwd als degene die het zuivere christendom zou hebben beschreven. Zijn werken zijn vooral van belang om de situatie van de vroege christenen te bestuderen en om zijn (deels erg subjectieve) beschrijving van de onorthodoxe (volgens hem ketterse) christenen. Ireneüs gold als de belangrijkste bron van kennis over de door hem fel bestreden gnostiek tot de vondst van de Nag Hammadigeschriften.
Ireneüs is afkomstig uit Klein-Azië (het huidige Turkije) en is een leerling van Polycarpus van Smyrna.
Hippolytus van Rome (Asia, omstreeks 170 – Sardinië, omstreeks 235) was een kerkleraar die zich waarschijnlijk in 217 afzette tegen de lakse houding van paus Calixtus I door zichzelf tot bisschop van Rome uit te roepen. Zo zou hij de eerste tegenpaus zijn geworden en tevens de enige tegenpaus die als heilige wordt vereerd.
Sinds 192 was Hippolytus priester te Rome. Hij was een leerling van Ireneüs van Lyon en wordt als een van de belangrijkste kerkleraren van zijn tijd beschouwd. Hij verzette zich openlijk tegen de pausen van zijn tijd, opeenvolgend Zephyrinus, Calixtus I en Pontianus over de geloofskwestie wat betreft de drie-eenheid. Toen Calixtus in 217 seksuele zonden catalogeerde tot zonden die met een boete ongedaan gemaakt konden worden, terwijl ze volgens Hippolytus een doodzonde waren, liet Hippolytus zich door zijn volgelingen uitroepen tot bisschop. Dit was het begin van het zogenoemde schisma van Hippolytus.
Rond het jaar 235 werd Hippolytus samen met de nieuwe paus Pontianus in het kader van de christenvervolging door de Romeinse keizer Maximinus Thrax naar Sardinië verbannen. De twee raakten daar bevriend en verzoenden zich. Beiden stierven daar, waarschijnlijk door de onmenselijke omstandigheden in de Sardijnse mijnen. Al in 236 werden de overblijfselen van Hippolytus en Pontianus als heilige martelaars naar Rome overgebracht en begraven in de Catacombe van Sint-Calixtus.
Een andere lezing is, dat Hippolytus legeroverste was onder keizer Vespasianus (rond 70 n.Chr.), die christenen vervolgde. Toen de keizer merkte dat ook Hippolytus tot de sekte behoorde, liet hij het lichaam door wilde paarden uiteenscheuren.
Epiphanius van Salamis (Grieks: Ἐπιφάνειος Κύπρου) (Besanduk bij Eleutheropolis, ca. 310-315 - op zee, 12 april 403) was bisschop van Salamis, heresioloog en kerkvader.
Epiphanius werd als zoon van joodse ouders geboren in Judea. Hij bekeerde zich tijdens zijn jeugd tot het christendom en vertrok naar Egypte, waar hij ging leven als monnik. Hier kwam hij ook in contact met volgelingen van de gnosticus Valentinus. Na enkele jaren, rond 333-335, keerde Epiphanius terug naar Palestina om er - twintig jaar oud - een eigen klooster te stichten. De bisschop van Eleutheropolis wijdde hem tot priester, waarna Epiphanius dertig jaar lang leiding gaf aan de kloostergemeenschap.
In 367 werd Epiphanius bisschop van Salamis op Cyprus. Het kloosterwezen werd er door Epiphanius geïntroduceerd. Hier ontwikkelde hij zich ook tot een vruchtbaar en erudiet schrijver in zijn strijd tegen uiteenlopende ketterijen. Zijn pijlen waren voornamelijk gericht tegen Origenes, die hij beschouwde als de werkelijke grondlegger van het conflict rond de ariaanse heresie. Hij overtuigde Hiëronymus van zijn gelijk, die daarop openlijk afstand nam van de ideeën van Origenes en brak met Rufinus van Aquilea en Johannes van Jeruzalem. Mede ten gevolge van de aanval van Epiphanius op Origenes werden de opvattingen van de laatste in 553 op het Concilie van Constantinopel II tot ketters verklaard.
Zijn feestdag is op 12 mei.
Valentinus (overleden na 155) was een gnostisch leraar en de grondlegger van de stroming binnen de gnostiek die bekend staat als het valentinianisme. Van zijn hand is een verscheidenheid aan geschriften verschenen die slechts fragmententarisch zijn overgeleverd, grotendeels ingebed in weerlegde citaten in de werken van zijn tegenstanders. Op basis hiervan is zijn leersysteem slechts te reconstrueren in grote lijnen. Deze leer is alleen bekend in de ontwikkelde en gewijzigde vorm die zijn discipelen eraan hebben gegeven. Valentinus leerde dat er drie soorten mensen waren: de spirituele, psychische en materiële; en dat alleen degenen van spirituele aard de gnosis (kennis) ontvingen die hen in staat stelde terug te keren naar het goddelijke Pleroma, terwijl degenen met een psychische aard (gewone christenen) een mindere of onzekere vorm van verlossing zouden bereiken, en zij die een materiële natuur hadden gedoemd waren om te vergaan.
Er is zeer weinig bekend over de persoon Valentinus. Hij was waarschijnlijk afkomstig uit Egypte en opgeleid in Alexandrië. In latere valentiaanse literatuur werd Valentinus in een apostolische lijn geplaatst. Hij zou zijn opleiding hebben genoten van Theudas, die weer opgeleid was door Paulus.
Valentinus moet omstreeks 135 in Rome zijn gearriveerd, waar hij vijftien tot twintig jaar moet hebben verbleven. Dat was ongeveer in dezelfde periode dat ook Marcion van Sinope in Rome verbleef. Tertullianus (ca. 160-230) schreef dat beiden oorspronkelijk orthodox waren, maar later uit de kerk gegooid werden . Uit het geschrift van Tertullianus wordt duidelijk, dat Valentinus grote intellectuele begaafdheden bezat en een charismatisch spreker en prediker moet zijn geweest. Tertullianus schreef ook dat Valentinus de ambitie had bisschop van Rome te worden. Dat werd uiteindelijk Pius I en als reactie hierop zou Valentinus dan ketter zijn geworden. In het vakgebied van de eenentwintigste eeuw is er ernstige twijfel aan de juistheid van de mededeling over deze ambitie van Valentinus en zeker ten aanzien van zijn reactie hierop. Het is echter wel duidelijk dat Valentinus binnen de christelijke gemeenschap in Rome een aanzienlijke populariteit genoot. Valentinus is in tegenstelling tot Marcion ook nooit geëxcommuniceerd.
In Rome waren rond het midden van de tweede eeuw meerdere groepen los van elkaar staande Romeinse christenen aanwezig. Justinus (ca. 114-165) schreef in zijn Dialoog met Trypho dat er in de stad groepen waren die zich christenen noemden, maar dat feitelijk niet waren. Hij noemt dan marcionieten, volgelingen van Carpocrates, basildianen, saturnilianen en valentinianen. Even voor 200 werd echter door bisschop Victor nog een overtuigd valentiniaan, Florinus, tot priester gewijd.
Het is onduidelijk of Valentinus Rome ooit verlaten heeft. Epiphanius van Salamis schreef in de Panarion, dat Valentinus schipbreuk leed bij Cyprus en daar krankzinnig werd, maar ook dat kan een vals verhaal zijn in een poging vermeende ketterij te bestrijden. In het vakgebied wordt de mogelijkheid opengelaten dat Valentinus naar Egypte terugkeerde. Dat zou een verklaring zijn voor de vele malen dat Clemens van Alexandrië (ca. 115|150-215) in zijn werk Stromateis Valentinus citeert. In het werk van Clemens van Alexandrie zijn zes korte fragmenten uit brieven en preken van Valentinus bewaard gebleven. Bij Hippolytus is een psalm van Valentinus bewaard. Dat beschrijft een goddelijke drie-eenheid van een Vader onder de naam Bythos (Diepte), een Moeder (waarschijnlijk Sophia, Wijsheid) en een Kind, dat geïdentificeerd wordt als de Logos.
De inhoud van die tekstfragmenten van Valentinus hebben echter nauwelijks een relatie met de beschrijving van Ireneüs van Lyon (ca.140-202) Adversus Haereses (Tegen de ketters) over het valentiniaanse gedachtegoed. In het vakgebied overheerst dan ook de mening dat het zijn leerlingen waren, zoals Heracleon en de gnosticus Ptolemaeus, die de verschillende valentiniaanse systemen hebben ontworpen en op systematische wijze hebben beschreven. In iedere latere valentiniaanse bron ontbreekt ook ieder beroep op het gezag van Valentinus.
Gilles Quispel (Rotterdam, 30 mei 1916 – El Gouna, Egypte, 2 maart 2006) was een Nederlands hoogleraar die vooral bekendheid heeft verkregen als onderzoeker van de gnosis. Quispel publiceerde een groot aantal boeken en artikelen over hermetisme, gnostiek, manicheïsme en het mandeïsme. Hij legde een relatie tussen die religies met de katharen en de opvattingen van Jacob Boehme en de rozenkruisers. Hij zag het begrip gnosis dan ook als een derde component van de Europese cultuurtraditie, naast de Griekse filosofie en het christendom. Zijn belangrijkste – op het vakgebied omstreden – hypothese was, dat de wortels van het begrip gnosis gezocht moesten worden in een heterodox jodendom in de periode voor Chr. en zich daarna verder ontwikkelde bij joodse groeperingen in Alexandrië.
Het is een verdienste van Quispel geweest, dat hij kennis over de gnosis voor een breder publiek dan alleen de wetenschap beschikbaar maakte. Hij gaf veel lezingen, publiceerde ook in meer populaire tijdschriften en had een aantal optredens voor televisie zoals in de documentaire serie De Verliezers, waarvan de teksten ook in boekvorm zijn verschenen.
Quispel heeft in zijn werken een aantal op het vakgebied controversiële opvattingen geformuleerd. Hij had grote belangstelling voor het Diatessaron van Tatianus, de oudst bekende Evangeliën-harmonie, die omstreeks 170 geschreven moet zijn. In zijn in 1971 verschenen werk Het Evangelie van Thomas en de Nederlanden formuleerde hij inhoudelijke overeenkomsten tussen dit evangelie via dit diatesseron naar de Heliand, een Oudsaksisch gedicht over het leven van Jezus uit omstreeks 825. Die lijn trok hij door naar het Luikse diatessaron uit de dertiende eeuw. Passages uit beide laatste geschriften zouden teruggaan op een Aramese bron van omstreeks het jaar 40 die ook gebruikt zou zijn voor het evangelie van Thomas en het diatesseron van Tatianus. De bewijsvoering van Quispel voor die opvatting kreeg op het vakgebied weinig bijval. Meer in het algemeen was er op het vakgebied waardering voor de enorme kennis van Quispel op het gebied van de gnosis. Er werd hem echter ook verweten feiten, hypotheses en persoonlijke speculaties te vaak niet uit elkaar te houden.
Quispel richtte zijn onderzoek vooral op de vraag naar de oorsprong van de gnostiek. Zijn gedachten gingen daarbij steeds meer uit naar het jodendom en joodse groeperingen die in het bestaan van twee goden geloofden. In hun religieuze opvatting had God een vertegenwoordiger met de naam Jaoël. Hij zat op een troon naast die van God en werd daarom ook Metatron genoemd. Hij was de Engel des Heren uit de Hebreeuwse Bijbel. De Maghariërs waren een van die sektes. De sekte dateert uit de tweede en eerste eeuw v. Chr. Zij hadden de opvatting dat de antropormorfische voorstellingen van de Hebreeuwse God, zoals God steeg op tot in de wolken, Hij schreef de Torah met Zijn hand, Hij zit op Zijn troon geen betrekking hadden op God zelf, maar op deze engel, die dan ook verantwoordelijk was voor de schepping. In een Samaritaanse bron, de Malef, wordt gesteld dat de engel verantwoordelijk was voor het creëren van het lichaam van Adam, maar dat God hem leven inblies.
Rond 1980 formuleert hij de hypothese dat deze ideeën een voedingsbodem vonden in een sekte in Alexandrië, die zichzelf de Gnostikoi noemden. In deze groepering zou ook de tekst van het Apocryphon van Johannes zijn ontstaan. In geen ander document van de gnostische literatuur wordt zo uitgebreid de gnostische mythologie beschreven. Quispel was er van overtuigd, dat Valentinus deze mythe moet hebben gekend en heeft aangevuld met Grieks-Hellenistische elementen. Daarna zou door leerlingen van Valentinus, zoals Heracleon die Quispel als de auteur zag van de Verhandeling in drie delen, de gnostische ideeën verder verchristelijkt zijn. Hij formuleerde ook een lijn van deze joodse gnosis naar het mandeïsme.
Vanuit het vakgebied was er aanzienlijke kritiek op deze opvattingen, maar Quispel heeft deze hypothese de rest van zijn leven verdedigd. Een bekende en hem ook typerende uitspraak van Quispel was: Ik word veel weersproken, maar nooit weerlegd.
Anna Kingsford ( geboren Bonus; 16 september 1846 - 22 februari 1888) was een Engelse anti-vivisectionist , vegetarisme en campagnevoerder voor vrouwenrechten .
Ze was een van de eerste Engelse vrouwen die een graad in geneeskunde behaalde, na Elizabeth Garrett Anderson , en destijds de enige geneeskundestudente die afstudeerde zonder op één enkel dier te hebben geëxperimenteerd. Ze behaalde haar diploma in Parijs en studeerde af in 1880 na zes jaar studie, zodat ze haar dierenbelangenbehartiging vanuit een positie van autoriteit kon voortzetten. Haar afstudeerscriptie, L'Alimentation Végétale de l'Homme , ging over de voordelen van vegetarisme, gepubliceerd in het Engels als The Perfect Way in Diet (1881). Dat jaar richtte ze de Food Reform Society op, reisde door Groot-Brittannië om over vegetarisme te praten, en naar Parijs, Genève en Lausanne om zich uit te spreken tegen dierproeven.
Kingsford was geïnteresseerd in het boeddhisme en het gnosticisme en werd actief in de theosofische beweging in Engeland, waar hij in 1883 president werd van de London Lodge of the Theosophical Society . In 1884 richtte ze de Hermetic Society op, die duurde tot 1887, toen haar gezondheid achteruitging. Ze zei dat ze inzichten kreeg in trance-achtige toestanden en in haar slaap; deze werden verzameld uit haar manuscripten en pamfletten door haar levenslange medewerker Edward Maitland , en postuum gepubliceerd in het boek Clothed with the Sun (1889). Ze was haar hele leven onderhevig aan een slechte gezondheid en stierf op 41-jarige leeftijd aan een longziekte, veroorzaakt door een longontsteking. Haar schrijven was ruim honderd jaar vrijwel onbekend nadat Maitland haar biografie, The Life of Anna Kingsford (1896), publiceerde, hoewel Helen Rappaport in 2001 schreef dat haar leven en werk opnieuw worden bestudeerd.
De Geheime Leer (Engels: The Secret Doctrine) is een pseudo-wetenschappelijk en esoterisch boek van de theosofe Helena Petrovna Blavatsky, dat in 1888 in twee delen verscheen. Het heeft als ondertitel: de synthese van wetenschap, religie en filosofie.
Het eerste deel gaat over 'het ontstaan van de kosmos' (kosmogonie) en het tweede over 'het ontstaan van de mens' (antropogenie). Later verscheen er nog een deel, maar dat was onder Annie Besant, die leider werd van de 'Theosophical Society' (TS), na Blavatsky's overlijden in 1891.
In dit werk zette Blavatsky de leer uiteen van een 'universele wijsheidsreligie', die uit archaïsche dus oeroude tijden stamt. Ze wilde door vergelijkend godsdienstonderzoek aantonen dat de religies wereldwijd als zovele takken van dezelfde oerstam zijn gegroeid. Ooit zou er wereldwijd een religie zijn geweest. De leer gaat ook over menselijke 'monaden' (geestelijke individualiteiten), die reïncarneren gedurende enorme tijdperken, onder invloed van zelf geschapen oorzaken en gevolgen. Ze stelde in dit werk drie bakermatten van de mensheid voor in plaats van Afrika, achtereenvolgens: Lemurië in de Grote Oceaan, Atlantis in de Atlantische Oceaan en de Arische (of Indo-Europese) in de Gobiwoestijn.
Ze zou bij het schrijven onder meer geholpen zijn door Mahatma's (de 'oudere Broeders', grote zielen of vervolmaakte mensen). Ze verzamelde informatie uit alle windstreken en kenschetste haar eigen bijdrage slechts als het touwtje dat een boeket bloemen bijeenhoudt (een citaat van de filosoof Montaigne).
Blavatsky was zich er terdege van bewust dat de leringen in haar boek De Geheime Leer heftig zouden worden betwist, zowel uit theologische, spiritistische als wetenschappelijke hoek. Haar bronnen voor de 'stanza's', die het uitgangspunt voor de twee delen vormen, kon ze niet laten zien om te worden geverifieerd en het bestaan van de 'Broederschap van Wijsheid en Mededogen', waar haar leermeesters, de Mahatma's, deel van uitmaakten, kon ze niet aantonen. Ze werd voor bedriegster en avonturierster uitgemaakt, zou zelf brieven van Mahatma's hebben verzonnen, een gehandicapte zoon op de wereld hebben gezet, trucs hebben gebruikt om 'paranormale fenomenen' te bewerkstelligen, plagiaat hebben gepleegd, racistische denkbeelden hebben gepropageerd en ze werd zelfs uitgemaakt voor een Russische spionne. Volgens sommige critici is het boek geplagieerd uit standaardwerken over occultisme en hindoeïsme.
Haar kosmogonie gaat over het Niet-iets, het Absolute Al, waaruit een adem kwam, dat een kiem in een 'ei' bevruchtte, dat een 'wereldei' werd en waaruit een 'Logos' (het Woord) werd geboren en daarna een 'gemanifesteerd Heelal'. De wereldscheppingen die zich periodiek voordoen, zijn talloos, zonder begin of eind. De hoogste goden uit de Logos weigerden nakomelingen te scheppen en lagere goden (maanvoorouders) schiepen de mens. In die mens moesten de hogere goden (Lucifer) 'incarneren' om de mens te vervolmaken. Anders zou de mens nooit zijn wereld en z'n eigen oorsprong kunnen onderzoeken. De mens werd tijdens de 'vierde Ronde' hier op een stoffelijk fysieke wereld geboren. Dit is de planeet Aarde, die onzichtbare 'mede bollen' heeft, net zoals de mens naast zijn zichtbare fysiek nog zes onzichtbare 'beginselen' heeft. Deze 'aardketen' van zeven bollen ontstond uit de 'maanketen', waarvan de zichtbare maan de fysieke bol is. De maan is een 'overleden' planeet, waaruit al het leven op de aarde is overgegaan. Dus de maan is de 'moeder' van de aarde.
Daarbij waren ook haar leringen over de antropogenese van dien aard, dat ze zelfs de onbevooroordeelde lezer moesten schokken: Mensen die als schimmen uit 'astrale maanvoorvaderen' geprojecteerd werden, 'Lemuriërs' uit eieren geboren en bezield door 'stralende zonne-engelen', met vier armen en een oog in het achterhoofd, continenten die onder de oceanen verdwenen en mensapen die van mensen en dieren afstamden. Ze zette haar missie door, ondanks het onbegrip en de tegenstand die ze verwachten kon, onder het motto van de Theosophical Society die ze mede in 1875 oprichtte, dat luidt: 'Er is geen religie hoger dan de waarheid.'
Helena Petrovna Blavatsky (Russisch: Елена Петровна Блаватская, Jelena Petrovna Blavatskaja), geboren als Jelena Petrovna von Hahn-Rottenstern (Jekaterinoslav, 12 augustus/ 31 juli (O.S.) 1831 – Londen, 8 mei 1891) was een occultist, medium en auteur van Duits-Russische aristocratische afkomst. Zij schreef honderden artikelen en een aantal boeken, waarvan Isis Ontsluierd en De Geheime Leer de bekendste zijn. Ze schreef uitgebreid over Atlantis. De Geheime Leer werd het standaardwerk van de theosofische beweging, waarvan zij de grondlegger was. Blavatsky was tijdens haar leven de belangrijkste theoreticus van die beweging. Zij was medeoprichter van de Theosophical Society. Blavatsky beschreef theosofie als een synthese van wetenschap, religie en filosofie en stelde dat die gebaseerd was op een oude wijsheidsreligie, die de basis was van de huidige wereldreligies.
Blavatsky was al tijdens haar leven een zeer controversiële vrouw, bewonderd door de aanhangers van haar ideeën en verguisd door haar critici. Zij werd beschuldigd van onder meer bedrog in het manipuleren en in scène zetten van occulte fenomenen, plegen van massaal plagiaat en het verzinnen van een occulte broederschap die brieven verzond die zij zelf zou schrijven.
Ook de meest kritische biografen erkennen echter dat zij een belangrijke rol heeft gespeeld in de opkomende westerse belangstelling in de negentiende eeuw voor hindoeïsme, boeddhisme en filosofisch gedachtegoed uit het Oosten meer in het algemeen. Haar ideeën waren inspiratie voor latere westerse spirituele bewegingen als New Age. Ook had haar esoterie een enorme impact op het racistische denken in zowel Duitsland als Oostenrijk. Enkele decennia na haar overlijden versplinterde de theosofische beweging in meerdere stromingen. De meeste daarvan erkennen echter het werk van Blavatsky als de kern van hun opvattingen.
Door Charlotte Wegner - www.blavatskyarchives.com/longseal.htm, CC0,
Lombrives is een enorme grot gelegen in het departement Ariège, vlakbij de plaats Tarascon-sur-Ariège. Deze grot is maar liefst 39 kilometer lang, en is daarmee de grootste grot van heel Europa. De grot heeft circa tweehonderd verschillende ingangen, en twee grote kamers. De Kathedraalkamer is ongeveer net zo groot als de Notre-Dame in Parijs, terwijl de zogeheten Satanskamer zelfs nog vier keer zo groot is!
De grot Lombrives is in de prehistorie bewoond geweest. Dit concludeerden archeologen nadat zij verschillende botten en primitieve gereedschappen in deze grot hadden gevonden. In de middeleeuwen werd de grot Lombrives gebruikt als toevluchtsoord door de Katharen, die door de kruisvaarders vervolgd werden in de naam van de Katholieke kerk. Later in de geschiedenis zou de grot ook gebruikt door struikrovers als schuilplaats. In deze grote grot konden zij zich gemakkelijk verbergen. Naar verluidt zouden er 250 soldaten spoorloos zijn verdwenen in de nabije omgeving van de grot. Zij zouden ten prooi zijn gevallen aan de struikrovers. Net zoals bij vele andere grotten, is er ook aan de grot van Lombrives een legende verbonden. In de grot van Lombrives is het graf van Pyréne te vinden. Pyréne was een koningsdochter, en de grote liefde van niemand minder dan de legendarische Hercules. Volgens de legende zou zij bevallen zijn van een grote slang, en met doodsangsten een nabijgelegen bos zijn ingevlucht, alwaar zij om het leven kwam. Hercules zou zo boos zijn geworden vanwege het overlijden van zijn grote liefde dat hij de aarde verkreukelde. Volgens de legende zouden zo de Pyreneeën zijn ontstaan. De naam van deze bergketen is dan ook afgeleid van Pyréne.
Otto Wilhelm Rahn (Michelstadt, 18 februari 1904 – Söll, 13 maart 1939) was een Duitse schrijver, mediëvist en ariosofist. Hij was een officier in de SS. Hij werd bekend als onderzoeker naar de mythe over de Heilige Graal. Al op jonge leeftijd werd Rahn enthousiast over de verhalen van de heilige Graal, Lohengrin, Parcival en het Nibelungenlied. Tijdens zijn studie aan de Universiteit van Giessen werd hij geïnspireerd door zijn docent Hubertus von Gall in de studie van de katharen en de strijd rond Montségur.
In 1931 ging hij ter plekke onderzoek doen in de Pyreneeën. Hij had contact gehad met de historicus Antonin Gadal. In navolging van hem zag Rahn een direct verband tussen de Parcival van Wolfram van Eschenbach, de katharen en de graalmythe. Hij vermoedde dat de katharen de bewaarders van de graal waren en dat die aanwezig was in Montségur tijdens het beleg van de burcht.
De expeditie naar de Pyreneeën deed hij samen met zijn vriend Paul-Alexis Ladame (1909-2000) die ervaren was als speleoloog. Zij deden uitgebreid onderzoek in de grotten in de Pyreneeën.
Rahn schreef twee boeken over de katharen en de graal: Kreuzzug gegen den Gral ("Kruistocht tegen de graal") in 1933 en Luzifers Hofgesind ("Lucifers gevolg") in 1937. In zijn eerste boek stelde Rahn dat Montségur feitelijk een tempel was voor de Graal. Na de publicatie van dit boek trok Rahn de aandacht van Heinrich Himmler, hoofd van de SS. Himmler was altijd al gefascineerd door het occulte. Rahn kreeg een persoonlijk verzoek van Himmler om als historicus en archeoloog toe te treden tot de SS, waar hij de rang kreeg van Obersturmführer. Tegen zijn vrienden zei hij: “Een mens moet eten. Wat had ik dan moeten doen? Himmler afwijzen?”
Rahn gaf lezingen en toespraken op de radio. Maar hij voelde zich niet op zijn plaats in de SS. Hij sloot vriendschap met Adolf Frise. Frises echte naam was Adolf Altengartner, de uitgever van het beroemde boek De man zonder eigenschappen van Robert Musil. De vriendschap van Rahn met diverse felle tegenstanders van het naziregime trok de aandacht van Himmler en zelfs van Hitler persoonlijk. Voor onderzoek voor zijn tweede boek maakte Rahn reizen door Duitsland, Frankrijk, Italië en IJsland. Voor zijn kritiek op de nazi's werd hij als straf in 1937 aangesteld als bewaker bij het concentratiekamp Dachau. Hierop nam hij in 1939 ontslag uit de SS.
Dit ontslag had gevolgen en Rahn kwam er achter dat de Gestapo in hem geïnteresseerd was. Hij kreeg de optie om zelfmoord te plegen. Hierop verdween Rahn. Op 13 maart 1939, bijna op de verjaardag van de val van Montségur, werd hij doodgevroren gevonden in de bergen nabij Söll in Tirol. Formeel werd zijn dood als zelfmoord beschreven.
Pjotr Demjanovitsj Oespenski (Russisch: Пётр Демьянович Успенский) (Moskou, 4 maart 1878 - Lyne Place, Surrey, 2 oktober 1947) was een Russisch esoterisch schrijver en filosoof.
Oespenski interesseerde zich al op jonge leeftijd voor wiskunde en literatuur en schreef in 1905 zijn eerste roman, Het merkwaardige leven van Ivan Osokin. In de periode daarna wijdde hij zich steeds meer aan theosofie, yoga en occultisme, en maakte onder meer reizen naar het Verre Oosten, Egypte en Ceylon. Bepalend voor de verdere ontwikkeling van Oespenski was zijn ontmoeting met George Gurdjieff, in Moskou, 1915. Gurdjieff werd zijn leermeester en gedurende enkele jaren werkten beiden intensief samen, wierven ze volgelingen, en droegen ze hun leer in tal van landen uit.
De kern van het denken van Oespenski en Gurdjieff werd gevormd door de theorie van de zogenaamde Vierde Weg, een spiritueel systeem voor de innerlijke ontwikkeling van een mens in het dagelijks leven, met het enneagram ( Het symbool van het enneagram is een negenpuntig sterveelhoek) als centraal symbool. Omdat Oespenski in theoretische zin een duidelijk meer wiskundige benadering nastreefde kwam het begin jaren twintig uiteindelijk tot een breuk met Gurdjieff, zonder dat Oespenski diens leer ooit echt zou afzweren. Gurdjieff vestigde zich in die periode in Parijs en Oespenski in Londen, waar hij zijn eigen variant van de Vierde Weg zou doorontwikkelen, met een eigen schare volgers (onder wie Aldous Huxley). Een definitieve samenvatting van zijn zienswijze geeft hij in zijn bekendste werk Op zoek naar het wonderbaarlijke (1949), waarin hij zich weer nadrukkelijk op Gurdjieff beroept. In zijn latere leven verwierf Oespenski ook naam met creatieve theorieën over de vierde dimensie.
Als een belangrijke hedendaagse vertegenwoordiger van Oespenki’s esoterische theorieën geldt de Britse schrijver Colin Wilson.
De dierenriem of zodiak is een ongeveer 20 graden brede zone aan de hemelbol, waarbinnen de schijnbare banen van de zon, de maan en de planeten verlopen.
De beweging van de zon en de voortdurende verandering van de sterrenhemel heeft de mens van oudsher gefascineerd. De sterrenhemel draait iedere dag van oost naar west om een vaste pool. Op het noordelijk halfrond is deze pool op minder dan één graad van de poolster verwijderd, wat het gemakkelijk maakt om zich te oriënteren. De sterren rond de poolster bewegen zich in een concentrische cirkel om haar heen, zodat aan de oostelijke horizon voortdurend nieuwe sterrenbeelden opduiken die in het westen weer ondergaan. Zoals de zon dag en nacht markeert, zo keert ze ook na verloop van een jaar terug op dezelfde plaats aan de sterrenhemel. Op basis van deze waarnemingen werden door verschillende oude beschavingen kalenders opgesteld, waarbij de maan de maanden aangaf en de baan van de zon de periode van een jaar bepaalde. Tot de oudst bekende sterrenbeelden behoren de twaalf van de dierenriem. Aan deze tekens werd een bijzondere betekenis toegekend, omdat zij de achtergrond, het decor vormden waartegen zon, maan en planeten zich schijnbaar voortbewogen. Deze baan, die in werkelijkheid de baan is die de aarde om de zon beschrijft, wordt ecliptica genoemd.
Zodiak in een synagoge in Israël (5e eeuw)
Een horoscoop is een astrologische voorstelling van het hemelgewelf, gezien vanuit een specifieke plaats op aarde op een bepaald moment. Deze afbeelding en de tabel erbij is het voornaamste hulpmiddel voor de astroloog. In de volksmond wordt met 'horoscoop' bij uitbreiding ook de interpretatie ervan bedoeld voor een persoon of gebeurtenis. De term is afgeleid van het Griekse "horoskopos", wat "kijken naar de uren" betekent en "horoskopoi", "schrijver van het uur".
De posities van zon, maan en planeten zijn nauwkeurig te berekenen voor elke tijd en plaats. Een horoscoop plaatst deze in een kader van huizen, die de horoscooptekening van 360 graden vanaf de ascendant in gewoonlijk twaalf partjes verdelen. Ascendant en descendant, Medium Coeli en Imum Coeli vormen de vier kardinale punten van alle gangbare huizensystemen in de horoscoop. Elk van de twaalf huizen begint in een van de twaalf astrologische tekens, waar ook betekenis aan wordt verbonden. Met name het teken van de ascendant is, naast de positie en aspecten van Zon en Maan, een belangrijk element bij de duiding van een horoscoop.
Een sterrenbeeld is een verzameling sterren die ogenschijnlijk een figuur vormt als men ze door lijnen zou verbinden. De sterren van een sterrenbeeld lijken dicht bij elkaar te staan aan het hemelgewelf in een herkenbare vorm. Sterrenbeelden krijgen de naam die de menselijke fantasie heeft gegeven aan de vorm.
Reeds in de oude tijden herkende men bepaalde patronen aan de nachtelijke hemel waaraan men macht toeschreef. Meestal bevinden zich een of meer heldere sterren in de figuur. De patronen zijn in de meeste gevallen slechts schijn: sterren die gezien vanaf de aarde bij elkaar in de buurt staan, staan in werkelijkheid vaak op zeer verschillende afstanden.
In de astronomie is de hemelevenaar of hemelequator de denkbeeldige cirkel die de hemelbol als het ware in twee delen verdeelt, een noordelijk en een zuidelijk halfrond. De hemelevenaar is de projectie van de aardse evenaar op de hemelbol, en ligt dus in hetzelfde vlak als de (aardse) evenaar. Men kan dit vergelijken met de functie van de evenaar op het aardoppervlak.
Aan de hand van hemelcoördinaten kan men, gerekend vanuit de positie van de hemelequator (per definitie 0°), de plaats van objecten aan de hemel ten noorden of ten zuiden daarvan bepalen. Men noemt dat positieve resp. negatieve declinatie. Voor een volledige plaatsbepaling is tevens de coördinaat van de rechte klimming nodig.
De hoek tussen de hemelequator en de ecliptica bedraagt ~23,5°.
Publiek domein, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=36869366
De ecliptica of schijnbare zonneweg is de schijnbare jaarlijkse baan van de zon ten opzichte van de sterren aan de hemelbol. Het vlak van de ecliptica bevat dus zowel het middelpunt van de zon als dat van de aarde. Van de zon uit gezien is de ecliptica de jaarlijkse baan van de aarde om de zon. De 20 graden brede band van 12 (eigenlijk 13) sterrenbeelden waar de ecliptica doorheen loopt wordt de dierenriem of zodiak genoemd. Op de kaartjes van de sterrenbeelden is de ecliptica meestal als rode stippellijn aangegeven en de dierenriem ligt er als een soort vlak omheen/overheen.
De Internationale Astronomische Unie (IAU), opgericht in 1919, is een organisatie voor de bevordering van de internationale samenwerking en coördinatie op astronomisch gebied. Zij houdt zich onder andere bezig met de naamgeving van astronomische objecten. Op dit moment (november 2021) heeft de IAU 12.148 individuele leden (waaronder 891 junior leden) uit 90 landen; 85 landen zijn nationaal lid. De IAU heeft geen wetgevende bevoegdheid.
Zwier Willem Leene (Wim, Haarlem, 7 mei 1892 - 9 maart 1938) richtte samen met zijn jongere broer Jan Leene de non-profit organisatie op die sinds 1945 bekend staat onder de naam Lectorium Rosicrucianum, de Internationale School van het Gouden Rozenkruis. Vanaf ongeveer 1928 tot zijn dood in 1938 was hij de leider van het toenmalige Rozenkruisers Genootschap in Nederland. Jan Leene, die in 1946 de schrijversnaam J. Rijckenborgh aannam, volgde hem op en legde samen met Catharose de Petri de grondslagen voor de huidige School van het rozenkruis.
Z.W. Leene was in zijn christelijk beleven gevormd en geïnspireerd door professor A.H. de Hartog, die ook op 19 juli 1917 zijn huwelijk met Hendrica Edelijn had ingezegend. In 1924 traden de beide gebroeders Leene toe tot de afdeling van de Rosicrucian Fellowship in Amsterdam. In 1927 begonnen ze in Haarlem een eigen centrum en in 1934 scheidden ze zich af van de Amerikaanse organisatie en begonnen hun eigen beweging, die tot op de dag van vandaag actief is in ongeveer veertig landen.
Wim Leene was een vurig mens met een groot postuur die met gezag de strijd aanbond met de mystificaties en begoochelingen van zijn toehoorders. Het optreden en de werkwijze van Wim Leene zijn deels te verklaren uit de tijdgeest van de bewogen en ook inspirerende periode in Nederland tussen de twee wereldoorlogen. Vele brieven, tijdschriftartikelen, toespraken en ritualen van Wim Leene zijn nog in druk beschikbaar.
13
Ik keek toe in de nachtvisioenen,
en zie, er kwam met de wolken van de hemel Iemand
als een Mensenzoon.
Hij kwam tot de Oude van dagen
en men deed Hem voor Zijn aangezicht naderbij komen.
14
Hem werd gegeven heerschappij, eer en koningschap,
en alle volken, natiën en talen moesten Hem vereren.
Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die Hem niet ontnomen zal worden,
en Zijn koningschap zal niet te gronde gaan.
Hermetisme is een verzamelnaam voor nauw verwante religieuze en esoterische ideeën en praktijken zoals die bekend zijn via teksten uit de eerste eeuwen n.Chr. in vooral de oostelijke Mediterrane wereld. Dergelijke teksten, hermetica, worden veelal toegeschreven aan de legendarische wijsgeer en profeet Hermes Trismegistus of zijn volgelingen, die ingewijde kennis openbaren over mystiek, kosmologie, magie, astrologie en alchemie. Vroege hermetica zijn doorgaans van meer technische en praktische aard, terwijl latere hermetica esoterischer en filosofischer zijn. In de hermetische levensbeschouwing staat het verwerven van gnosis centraal, goddelijke kennis van de God, de kosmos en de mens, die moet resulteren in verlichting en verlossing.
Het hermetisme ontstond in Egypte, meer bepaald wellicht Alexandrië. Deze omgeving verklaart namelijk het beste de combinatie van joodse, hellenistische, gnostische en Egyptische elementen in het hermetisme. Alexandrië was namelijk een grote stad met een etnisch heterogene bevolking. De stad telde bijvoorbeeld een Joodse gemeenschap van 150.000 mensen. Tevens waren er twee grote bibliotheken, het Museion en Serapeion, waarmee de stad een belangrijk kenniscentrum was. Men verzamelde en bestudeerde er Griekse fictie en non-fictie, evenals Egyptische, Hebreeuwse, Mesopotamische en mogelijk oosterse werken. Egypte telde diverse religieuze bewegingen, zoals de therapeutae, en was de regio waar religieuze en esoterische teksten ontstonden zoals de Sibillijnse orakelen, de Septuaginta en orfica, occulte of mystieke werken toegeschreven aan Orpheus.
Hermes Trismegistus is de hoofdfiguur binnen het hermetisme. Hij is gebaseerd op de Egyptische god Thoth, die kunst en wetenschap aan de mens zou hebben gegeven. Hij werd vooral populair in de Ptolemeïsche periode en werd door de Grieken gelijkgesteld met Hermes. Trismegistus is een titel die 'driemaal grootste' betekent, een oude omschrijving voor Thoth. Sinds Plato bestond het idee dat Thoth mogelijk een mens uit het verre verleden was, en hier wordt Hermes Trismegistus niet langer voorgesteld als god, maar als mens met goddelijke kennis. Door het aantal onderwerpen in de hermetica blijkt dat Hermes Trismegistus feitelijk als de bron van alle kennis gold. Daarnaast past het personage Hermes Trismegistus bij de laat-klassieke religieuze tendensen, want in die tijd was men goed bekend met onduidelijk gedefinieerde, vergoddelijkte personen of halfgoden, zoals Orpheus, Herakles, Dionysus, Apollonius van Tyana, Mithras en Asclepius.
Mandeïsme of mandaeïsme (Mandaïsch: מנדעיותא, Mandaʻiūtā; Arabisch: مندائية, Mandāʼīyah) is een gnostische religie met een sterk dualistische kijk op de wereld, die in de eerste eeuwen na Chr. ontstond. Dat was min of meer gelijktijdig met andere religieuze bewegingen, zoals het hermetisme en de gnostiek, die eveneens als kern het verwerven en bereiken van gnosis hadden. Het Aramese manda betekent "kennis," net als het Griekse gnosis.
Het manicheïsme was een gnostische religie en een stroming binnen het christendom, waarin de verwerving van gnosis het kernthema was. De grondlegger was Mani (216-276). Het ontstond korte tijd na andere religieuze bewegingen waarin gnosis ook het kernthema was, zoals de gnostiek, hermetisme en min of meer gelijktijdig met het mandeïsme.
Een demon is een mythisch, bovennatuurlijk wezen dat volgens diverse religies het midden houdt tussen mensen en goden. Demonen zijn veel machtiger dan mensen, maar minder sterk dan goden. Ze leven heel lang, maar zijn niet altijd onsterfelijk zoals goden dat in principe wel zijn. Vaak zijn ze onzichtbaar en merkt men hen alleen op door de effecten van hun handelen. Zo zou een bries door hen kunnen worden veroorzaakt.
In sommige religies worden demonen gezien als brengers van het kwaad. Daarmee staan ze tegenover wezens die het goede vertegenwoordigen. Dit geldt voor het christendom, het jodendom, de islam, het zoroastrisme en het hindoeïsme. In plaats van een beschermgeest zijn ze nu wezens die een mens in bezit kunnen nemen. Soms gelden ze als moreel neutraal.
Door Kees38 - Image:Trente.jpg
De afbeelding van een demon en een nar, als de munt wordt omgekeerd veranderen de beeltenissen in de paus en een kardinaal, spotmunt voor het Concilie van Trente, ca. 1580
Lot of noodlot is de gedachte dat er een noodzakelijk en onveranderlijk verloop in het leven van een mens of dier plaatsvindt, waarbij de persoon in kwestie niet bij machte is zelf invloed op deze gang van zaken uit te oefenen. In een verwante betekenis verwijst de term naar een specifieke stand van zaken die in de reeks der gebeurtenissen noodzakelijkerwijs verwerkelijkt wordt. Daarmee past de term binnen een deterministische wereldbeschouwing ("er is geen macht op aarde die het lot ondermijnt").
De Nag Hammadigeschriften zijn een verzameling teksten uit de begintijd van het christendom die in 1945 gevonden werden in Midden-Egypte in het plaatsje Nag Hammadi (Arabisch: نجع حمادي, transliteratie: Nadj` Hammadi; in de klassieke oudheid Chenoboskion, Grieks Χηνοβόσκιον, genoemd).
In 1945 vonden drie broers deze geschriften in een kruik op een oude begraafplaats. De geschriften waren geschreven op papyrus en gebonden in leren kaften. Een zo gebonden boek wordt een codex genoemd. Er werden dertien codices gevonden die in totaal tweeënvijftig geschriften bevatten. Daaronder zijn een aantal duplicaten en van een enkel geschrift zijn meerdere versies. Het grootste deel van deze geschriften kan beschouwd worden als gnostische teksten. Er zijn drie hermetische geschriften en zeven geschriften die niet of nauwelijks als gnostisch beschouwd kunnen worden.
Al die geschriften zijn Koptische vertalingen van teksten die oorspronkelijk in het Grieks geschreven zijn. Van de oorspronkelijke Griekse tekst is buiten een aantal fragmenten nooit iets gevonden. De manuscripten zelf dateren uit de vierde eeuw. De oorspronkelijk Griekse tekst van de meeste geschriften moet in de tweede en derde eeuw zijn geschreven.
Na de vondst werden de codices aan handelaren aangeboden. Het resultaat was dat een codex eigendom werd van het Koptisch Museum in Caïro, een codex in handen kwam van een handelaar Albert Eid en de overige codices in het bezit van een handelaar Tano. De eerste die over de codices publiceerde was de Franse onderzoeker Jean Doresse. Hij maakte ook foto´s van de inhoud van de codices in het bezit van Tano. Hij was de eerste die de conclusie trok dat een Evangelie van Thomas tot de manuscripten behoort. In een later stadium zal Doresse in de concurrentiestrijd om tot de eersten te behoren die over de teksten kan publiceren door zijn collega's buitenspel gezet worden.
De codices in bezit van Tano komen ook in het Koptisch museum terecht. Door bemiddeling van Gilles Quispel wordt in 1952 de codex in handen van de handelaar Albert Eid eigendom van het Jung-Instituut. Deze codex, de huidige codex I, wordt dan ook wel de Jung-codex genoemd. Uiteindelijk wordt een overeenkomst met de Egyptische regering gesloten, waarbij ook de Jung-codex terecht komt in het Koptisch museum met als tegenprestatie dat de teksten van alle codices beschikbaar komen voor een internationaal comité van onderzoekers.
De eerste integrale Engelse vertaling van de Koptische teksten van alle codices verscheen in 1977. Al eerder waren publicaties verschenen over afzonderlijke teksten. Een eerste integrale Nederlandse vertaling van alle teksten werd in 1994 gepubliceerd door Jacob Slavenburg en Willem Glaudemans. In 2005 volgde een geheel herziene en geactualiseerde uitgave. Deze uitgaven zijn echter alleen gebaseerd op eerdere Engelse en Duitse vertalingen.
Publiek domein, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=398038
De katharen (van het Grieks: καθαροί, katharoi, "de zuiveren") of Albigenzen waren een religieuze beweging die tijdens de 12e en 13e eeuw een grote aanhang kende in de westelijke Languedoc (tot aan de Franse Revolutie een zelfstandige Franse provincie, voortgekomen uit het graafschap Toulouse). Ze lieten zich inspireren door het leven van Jezus Christus zoals beschreven in de Bijbel maar hun mystieke, symbolische en dualistische interpretatie van de Bijbelverhalen verschilden sterk van de Rooms-Katholieke Kerk. Volgens de katharen was Satan almachtig op aarde en leidde enkel de spirituele bezieling van de Heilige Geest tot verlossing.
Voor de heersers van de katholieke kerk was dit ketterij, een niet geoorloofde afwijking van de in hun ogen juiste leer, die letterlijk te vuur en te zwaard bestreden moest worden. De kerk organiseerde en financierde zware militaire expedities naar het gebied, de Albigenzische Kruistochten, en maakte met geweld een einde aan het katharisme. De door de kerk georganiseerde Inquisitie ging door met de vervolgingen tot er geen katharen meer waren.
Degenen die wij tegenwoordig met de naam katharen aanduiden, noemden zichzelf niet zo. Zij noemden zichzelf gewoon "christenen" of "vrienden van God". Zij stelden hun "Kerk van God" voor als de enig ware christelijke kerk. In de volksmond noemde men ze bonhommes en bonnefemmes (‘goede mannen en vrouwen’). In de kronieken van tijdgenoten en inquisitieverslagen werden ze Albigenzen (inwoners van de stad Albi) genoemd.
BESTEL IN HET TEKEN VAN DE DRIEBOND VAN HET LICHT
De Driebond van het Licht, zo krachtig neergezet door Jan van Rijckenborgh , Catharose de Petri en Antonin Gadal getuigt van de eenheid van werken, de eenheid van straling ook, van alle bevrijdingsarbeid. Als concentrische cirkels strekt deze bevrijdingsarbeid zich uit, van het materiële leven tot de geestelijke sfeer, van de stofsfeer tot ether-stoffelijk levensveld, van het heden naar het verleden en van het nu naar een toekomst die altijd lichtend ‘heden’ is.
Het is een arbeid die terugreikt tot in de dagen dat Hermes, de prins van het Licht, aan de oevers van de Nijl in het Oude Egypte zijn heilzame leringen deelde met de meest vooruitstrevende mensen van die tijd. Zij werden in staat gesteld zich in de sferen van het werkelijke leven te verheffen, en zijn vele malen teruggekeerd om de doffe en grijze atmosfeer van de wereld van de dualiteit te doorkruisen. Soms als een bliksemschicht, een lichtflits van hoop aan een dreigende hemel. Soms met de rust van een groep in een samenleving die haar duldde. Nu eens als eenling, roepend in de woestijn, onbegrepend maar volhoudend, dan weer eenheid voortlevend, vaak gehuld in het kleed van een godsdienst die in de praktijk scheiding en polarisatie preekte.
In die arbeid vormt de Geestesschool een autonoom onderdeel, zelfstandig werkend onder de beschermende vleugels van de broederschap van het Rozenkruis. De Orde van de Roos en het Kruis vormt met de broederschap der Katharen en die van de Graal de Driebond van het Licht. De Graal verbindt ons met de geestelijke atmosfeer van de bovennatuur, zij is het zonnesymbool bij uitstek. Zoals de zon haar kosmos, haar lichaam, dat is haar planetaire stelsel, ononderbroken voedt met de energieën die zij omzet uit de bovenzinnelijke sferen van de logos, zo verschaft de Graal bovenzinnelijk voedsel aan het onsterfelijke, geestelijke principe in de kleine wereld, de microkosmos.
De Essenen waren een joodse religieuze stroming die actief was tussen ± 150 v.Chr. en 70 n.Chr., toen de Romeinen de Joodse Opstand neersloegen.
De Essenen worden soms gelijkgesteld met de sekte in Qumran, vlak bij de Dode Zee, omdat Plinius de Oudere schreef dat de Essenen bij de Dode Zee woonden. Maar die gelijkschakeling is onjuist. Zowel Philo als Flavius Josephus vermeldden dat er ongeveer 4000 Essenen waren, terwijl de nederzetting in Qumran plaats bood aan ten hoogste 400 personen. Josephus schreef ook dat de Essenen in diverse steden woonden.
Door Franco56 - Eigen werk, CC BY-SA 3.0,
Rozenkruisers zijn leden van spirituele en culturele bewegingen die steunen op het gedachtegoed van verschillende teksten die in de vroege 17e eeuw gepubliceerd werden in Europa, en die het bestaan van een tot dan toe onbekende broederschap in de wereld aankondigden.
Het woord rozenkruiser is ontleend aan de naam Christian Rosenkreuz, die voorkomt in een aantal teksten die tussen 1612 en 1616 werden gepubliceerd. De hoofdpersoon in die teksten is een Christiaan Rosenkreuz, die de oprichter zou zijn van een broederschap. Die broederschap zou ten tijde van de eerste gedrukte uitgaven weer een periode van opbloei meemaken en de manifesten nodigen de lezers uit deel uit te gaan maken van die broederschap. De manifesten hadden in met name Midden-Europa nogal wat opwinding tot gevolg.
Zie ook: https://pentagram.rozenkruis.nl/artikel/rozenkruisers-in-de-17e-eeuw/
Johannes (Hans) van Oort (Rotterdam, 4 september 1949) is hoogleraar patristiek en gnostiek aan de Radboud Universiteit Nijmegen en aan de Universiteit van Pretoria.
Hij is vooral bekend als specialist op het terrein van de studie van de kerkvader Augustinus, van de gnostische wereldreligie van Mani (Manicheïsme) en van het Judasevangelie. In 2006 presenteerde hij met National Geographic de vondst van dit gnostische ‘evangelie’ in het Nederlandse taalgebied.
Naam | Aristoteles |
Geboren | Stageira, 384 v.Chr. |
Overleden | Chalkis, 322 v.Chr. |
De Akademeia, Grieks: Ἀκαδήμεια, of de Academie van Athene was een beroemd gymnasium én school in het oude Athene. De Akademeia werd in 387 v.Chr. door Plato opgericht. Plato richtte deze academie op om aan jonge Atheense burgers onderricht in de filosofie te geven. Tot de leerlingen aan de Akademeia hoorde onder meer Plato's belangrijkste leerling Aristoteles. Zij hebben er beide les gegeven. De naam is zo gekozen omdat de gebouwen op het terrein van de heros Akademos lagen.
Plato
Het Eerste Concilie van Nicea was een concilie van christelijke bisschoppen die bijeengeroepen waren in Nicea in Bithynië (het hedendaagse İznik in Turkije) door de Romeinse keizer Constantijn I in 325. Dit eerste oecumenisch concilie was de eerste poging om consensus te bereiken in de Kerk door middel van een vergadering die het hele christendom vertegenwoordigde.
De belangrijkste resultaten van dit concilie waren de regeling van de christologische kwestie betreffende de aard van Jezus en zijn relatie met God de Vader en de Heilige Geest, de opstelling van het eerste deel van de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, het regelen van de datumberekening van Pasen en de afkondiging van het vroege canoniek recht.
Guilhabert de Castres (ca. 1165 – 1240) was een vooraanstaand theoloog van de Katharen. Geboren in Castres, werd hij een Kathaarse Perfecte en tussen 1223 en 1226 bisschop van Toulouse in de Katharenkerk. In de theologische debatten in het begin van de 13e eeuw tussen de Katharen en de pauselijke vertegenwoordigers presenteerde hij de argumenten van de Katharen, onder meer tijdens het debat in Montreal in 1206 en tijdens het laatste debat in Pamiers, waar hij de heilige Dominicus ontmoette in 1207, voorafgaand aan de Albigenzen. Kruistochten.
In 1193 vestigde Guilhabert zich in Fanjeaux, waar hij een groep volmaakten en gelovigen bijwoonde totdat Simon de Montfort de stad innam tijdens de kruistocht tegen de Albigenzen in 1209. Guilhabert trok zich terug op het kasteel van Montségur en diende vanuit de veiligheid ervan. In 1222 ontsnapte Guilhabert uit Castelnaudary, dat werd belegerd door Amaury VI van Montfort. Vijf jaar later, tijdens een onderbreking in de oorlog, zat hij de Kathaarse synode voor in het Château de Pieusse, waar ongeveer honderd Perfecten bijeen waren gekomen. Tijdens de bijeenkomst werd besloten het bisdom Razes op te richten. Van 1229 tot 1232 woonde hij op het Château du Bézu. Voortdurend onder de dreiging van vervolging bracht hij gedurende de oorlog zijn pastorale bezoeken aan de steden en kastelen van de Languedoc.
In 1232 overtuigde hij de heer van het Château de Montségur, Raymond de Péreille (Ramond de Perella), om hem toe te staan het "huis en hoofd" (domicilium et caput) van de Kathaarse kerk in het bolwerk op te richten, en vervolgens trok de site Kathaarse vluchtelingen en faidits aan. Guilhabert stierf in 1240 en werd opgevolgd door Bartrand Marti als bisschop.
De val van Montségur in 1244 maakte feitelijk een einde aan de Kathaarse beweging.
Zoë Oldenbourg merkt op:
Het is een beetje verontrustend om te zien dat de geschiedenis ons zo weinig vertelt over deze man, en zelfs over de andere leiders van de beweging... Toch lijkt Guilhabert zelf een van de grootste persoonlijkheden van het dertiende-eeuwse Frankrijk te zijn geweest. De geschiedenis van de daden en acties van deze vervolgde apostelen kan net zo rijk aan inspiratie en instructie zijn gebleken als die van Franciscus van Assisi: ook zij waren boodschappers van Gods liefde. Het is niet onbelangrijk om te bedenken dat deze fakkels voor altijd zijn gedoofd, dat hun gezichten zijn uitgewist en dat hun voorbeeld verloren is gegaan voor al degenen wier levens ze in de daaropvolgende eeuwen zouden hebben geleid.